“Wie veel loopt, veel leest en veel ziet, weet veel.” Don Quichot, deel 2, hoofdstuk 25.
1. Inleiding
De camino, de bedevaart naar het graf van apostel Jacobus (San Iago of San Tiago) in Santiago de Compostela, is de belangrijkste bedevaart in geheel Spanje. De stad is samen met Rome en Jeruzalem een van de drie belangrijkste christelijke bedevaartsoorden. Dat in de kathedraal van Santiago de Compostela het stoffelijk overschot van Santiago werkelijk in een zilveren schrijn ligt, wordt algemeen als een legende beschouwd.
Feit is wel dat deze apostel al eeuwen de patroonheilige van Spanje is. Dat heeft alles te maken met de rol die aan hem wordt toegeschreven tijdens de reconquista, de herovering van Spanje en Portugal op de islamitische moren in de periode 722-1492. Santiago is in Spanje behalve een katholieke heilige vooral ook een nationale held.

Het rijk van keizer Karel V
Het land dat nu Spanje wordt genoemd bestaat sinds het begin van de 16e eeuw, de tijd waarin de in Gent geboren Carlos I, zoon van Filips de Schone (en kleinzoon van de Habsburgse keizer Maximiliaan van Oostenrijk) en Johanna van Castilië, op de Spaanse troon komt. Hij wordt koning van Castilië & León, Aragón en het kleine Navarra, samengevoegd Spanje genoemd en van een aantal gebieden buiten Spanje.
Hij is onder de naam Karel V bekend als keizer van het Heilige Roomse Rijk.
In Spanje is het koninkrijk Castilië dominant. Castiliaans is ook nu nog de officiële Spaanse taal.
2. Wat eraan vooraf ging
2.1 Het begin van de reconquista
Islamitische Moren, een verzameling Berbers uit Noord-Afrika en Arabieren uit het Midden-Oosten, veroveren tussen 711 en 718 onder leiding van Tariq ibn Ziyad (gouverneur van Tanger) het hele Iberisch schiereiland op de christelijke Visigoten.
Asturië, van de rest van het land gescheiden door een woest gebergte (thans Picos de Europa), krijgen de Moren niet geheel onder controle.
In 718 breken in Asturië opstanden uit.
De Moorse gouverneur van Gijón, Uthman ibn Naissa ook bekend als Munuza, krijgt versterkingen uit Córdoba (Qurtuba), hoofdstad van het emiraat –later kalifaat– Omeya om de rebellie de kop in te drukken.

Don Pelayo in Covadonga
Maar de opstanden gaan door en leiden uiteindelijk tot de slag –de schermutseling– bij Covadonga in de Picos de Europa in 722. Asturische Visigoten o.l.v. don Pelayo verslaan de Moren. Dit gevecht geldt als het begin van de reconquista, de herovering van het Iberisch schiereiland door christenen op islamieten, die zou duren tot 1492.
Een legende vertelt dat de Heilige Maagd Maria de christenen hielp de moslims te verslaan, maar er zijn ook andere verklaringen voor het feit dat Covadonga een pelgrimsoord is geworden. Nu staat er een heiligdom gewijd aan de Heilige Maagd, het Santuario de Nostra Señora de Covadonga. Enkele pausen hebben het bij hun bezoek aan Spanje bezocht. Don Pelayo -zo wordt beweerd- ligt in de Heilige Grot (Santa Cueva) van Covadonga begraven.
De islamitische versie van deze gebeurtenissen wijkt af van wat hierboven is beschreven.
Er zijn ook andere bronnen die op details een iets andere kijk op deze geschiedenis hebben.
In Covadonga staat een standbeeld van Don Pelayo ter herinnering aan zijn verzet tegen de Moren.

Alfonso II op het Plaza Oriente, Madrid
Ondanks de nederlaag bij Covadonga waren de Moren in Asturië allesbehalve verslagen. Maar de Moorse overheersers verlenen de Visigoten in Asturië beetje bij beetje wel enige autonomie. In 739 ontstaat het koninkrijk Asturië. En met hulp van Abd al-Rahman I wordt Mauregatus in 783 koning van Asturië. Mauregatus moest daarvoor wel belasting -jizya– betalen aan de emir van Córdoba. Sommige bronnen melden dat (onderdeel van) deze jaarlijkse belasting bestond uit het uitleveren van 100 christelijke maagden aan de Moren. Deze gebeurtenis staat bekend als de ‘Tributo de las cien doncellas’, die naar men zegt geschiedde in het huidige Carrión de los Condes.
In 788 wordt Mauregatus gedood, waarna Bermudo I koning van Asturië wordt. In 791 komt koning Alfonso II de Kuise –hij trouwde nooit– weer aan de macht.

Fiesta de las cantaderas in León
In 794 verslaan zijn soldaten het leger van de Moorse legeraanvoerder Abd al-Malik tijdens de slag bij Lutos. Het betalen van belasting aan de Moren stopt. Een feit dat elk jaar op de zondag vóór 5 oktober (de feestdag van San Froilán) in León wordt herdacht. Samen met de overwinning op de Moren in de slag bij Clavijo. Het feest heet ‘la fiesta de las cantaderas’, het feest van de zingende maagden, of ‘ceremonial del foro u oferta’, de ceremonie van het offer.
Alfonso II groeide op in het monasterio in Samos (dat ligt direct aan de fietsroute; in de kelder is nu een albergue) en in 783 was hij een jaar koning, 23 jaar oud. In 791, als hij weer koning wordt, wordt hij als 1e Asturische koning erkend door Karel de Grote en paus Adrianus I. Asturië staat hierdoor op de Europese kaart. Oviedo wordt hoofdstad. De Asturiërs veroveren meer gebieden op de Moren waardoor de grens van hun rijk steeds verder naar het zuiden verschuift. Begin 10e eeuw volgt Ordoño II zijn vader Alfonso III op. Hij verplaatst zijn residentie van Oviedo naar het zuidelijker gelegen León. Daarmee eindigt het koninkrijk Asturië en begint het koninkrijk León. In 850 was binnen het nieuw veroverde gebied het graafschap Castilië ontstaan, waaruit na enkele verwikkelingen in 1230 het koninkrijk Castilië en León wordt gevormd. De autonome provincie Castilla y León bestaat sinds 1987.
2.2 Pelayo ontdekt een graf
Tijdens het koningschap van Alfonso II ontdekte herder/kluizenaar Pelayo (Paio of Pelagio) rond 813 een stenen graf. In dit graf wordt een onthoofd lichaam gevonden. Het hoofd ligt in de handen van het lijk. Teodomiro, bisschop van het diocees Iria Flavia, verklaart dat de gevonden beenderen toebehoorden aan apostel Jacobus de Meerdere, San (t)Iago el Mayor, de zoon van Zebedeus. Twee andere gevonden lichamen worden geïdentificeerd als zijnde Athanasio en Teodoro, leerlingen van Sint Jacob. Het lichaam van Jacobus zou na zijn onthoofding door zijn leerlingen per boot naar Galicië zijn gebracht, naar het land waar hij ooit predikte. De boot strandde bij het Romeinse havenstadje Iria Flavia, nu Padrón. De apostel werd 20 km landinwaarts in een stenen graf begraven. Althans zo stelt een legende, waarvan verschillende varianten bestaan. Dat apostel Jacobus na de dood van Jezus naar het Iberisch schiereiland ging, is een verhaal uit de 7e eeuw, de tijd dat de christelijke Visigoten heersten over het huidige Spanje.
In de Handelingen der Apostelen 12:2 staat dat hij (in 44 na Chr.) werd onthoofd in opdracht van Herodes Agrippa I, koning van het Joodse land (Judea, Samaria, Galilea, delen van Syrië en Jordanië). De kans dat hij tussen 33 AD (dood van Jezus) en 44 AD in Galicië heeft gepreekt is zo goed als nul. Waar hoofd en lijf van Jacobus werkelijk zijn begraven is onbekend. De graftombe van bisschop Teodomiro staat in het Museo-Claustro van de kathedraal van Santiago. Alfonso II ligt in het Pantheon der Koningen van de in zijn opdracht gebouwde kathedraal van Oviedo.

Bisschop Teodomiro bij het graf van Sint Jacob
De verklaring van Teodomiro dat het graf van apostel Jacobus was gevonden leidde tot een bedevaart. De meest verspreide theorie zegt dat Pelayo het graf vond in het bosgebied Libredón, in de buurt van de kapel in zijn woonplaats Solovio. In enkele opeenvolgende nachten had Pelayo een meteorietenregen gezien boven een terp in het bos. De kerk San Fiz (San Félix) de Solovio, in de 10e eeuw door bisschop Si(s)nando gebouwd op de plek van de kapel van Pelayo, is een van de oudste kerken in Santiago de Compostela.

Kerk van San Fiz de Solovio
Zij staat aan het Praza de San Fiz de Solovio, 400 meter van de kathedraal. De kapel werd in 997 verwoest door Almanzor en later als kerk herbouwd. In de 18e eeuw werd zij gerestaureerd.
In deze theorie is de naam Compostela afgeleid van ‘campus stellae’, Latijn voor sterrenveld, een verwijzing naar de vallende sterren die Pelayo naar het graf van Sint Jacob leidde. Koning Alfonso II laat een kapel bouwen over het graf van de apostel. Deze kapel groeit uiteindelijk uit tot de huidige kathedraal.
Om het onderhoud van en het toezicht op het graf van Santiago te waarborgen richt koning Alfonso II in 830 de benedictijner kloosterorde San Pedro/Pelayo /Paio de Antealtares (Ante Altares: voor het altaar) op. Het werk van de 12 monniken van deze orde richt zich op de zorg voor het altaar van de apostel, de liturgische vieringen en aandacht geven aan pelgrims. In 1499 verlaten de monniken het klooster en wordt het een vrouwenklooster. Het klooster aan het Praza da Quintana bestaat nog steeds, maar het gebouw dateert uit de 17e en 18e eeuw. Het originele gebouw werd ooit (door Almanzor in 997?) verwoest.

Concordia de AnteAltares
Interessant is een document uit 1077, waarvan de oudste fysieke kopie uit 1435 in het museum van de universiteit van Santiago de Compostela ligt. Dit document ‘Concordia de Antealtares’ bevat een overeenkomst (concordaat) tussen abt Fagildo van de orde van San Pedro de Ante-altares en monseigneur Diego Peláez, bisschop van de kathedraal, betreffende het beheer van het graf van Santiago in de kathedraal.
In de inleidende toelichting van dit document staat de ontdekking van het graf van de apostel beschreven. Het is daarmee het oudst bekende document waarin de ontdekking beschreven staat, die rond 813 plaats vond.
Het tijdverschil (813 versus 1077) geeft aanleiding tot scepsis.
2.3 Een andere theorie
Daarom wordt navolgende, minder tot de verbeelding sprekende theorie, waarschijnlijker geacht. Deze theorie stelt dat Compostela is afgeleid van het Latijnse woord compositum, afgeleid van compono, dat o.a. bij elkaar plaatsen en ter aarde bestellen betekent. Of van het plaatselijke Latijn composita tella dat vertaald kan worden in ‘kerkhof’.

De Romeinse weg XIX
In deze visie is ‘Santiago de’ een later aangebracht voorvoegsel van een locatie genaamd Compostela, mogelijk de necropolis behorend bij verdwenen Keltisch-romeinse nederzetting Aseconia aan de romeinse weg XIX, die van Bracara Augusta (Braga) naar Asturica Augusta (Astorga) liep. Opgravingen tonen aan dat de huidige kathedraal is gebouwd op een oude romeinse begraafplaats.
Een andere bron stelt dat het gebeente van Sint Jacob vanuit het Sint Catharinaklooster in de zuidelijke Sinaï rond de 7e of 8e eeuw naar Galicië is overgebracht om het te beschermen tegen plunderingen door moslims.
Hoe het ook zij, in Santiago de Compostela lagen de relieken van Sint Jacob en dat was reden genoeg voor een bedevaart. De relieken van Sint Jacob zijn overigens een hele tijd kwijt geweest. Ze werden rond 1590 door Juan de Sanclemente, bisschop van Santiago de Compostela, verborgen voor de Engelsen die Spanje aanvielen nadat ze de Spaanse Armada hadden verslagen. Hij nam zijn geheim mee in zijn graf. Pas eind 19e eeuw werden de beenderen teruggevonden. Althans zo stelt paus Leo XIII in zijn bul Deus Omnipotens. Het Vaticaan is nu voorzichtiger en spreekt thans van een memorial voor apostel Jacobus.
Ook nu nog zijn relikwieën van heiligen belangrijk. Menige katholieke kerk heeft een stukje bot of deel van de kleding van deze of gene heilige dat in een glazen koker wordt bewaard en dat wordt tentoongesteld om te worden vereerd. Bijvoorbeeld: op zondag 27 april 2014 werd een bloedreliek van paus Johannes-Paulus II (een lapje stof met een druppel bloed van deze paus; hiervan zijn er slechts vijf ter wereld) op het altaar van de Sint Jan in Den Bosch geplaatst om te worden vereerd. Maar er zijn ook tal van andere voorbeelden. Zo heeft bijvoorbeeld de kathedraal van Chartres de sluier van Maria (moeder van Jezus) als relikwie. Door Karel de Kale geschonken in 876. De authenticiteit van relikwieën is soms omstreden.
2.4 Koning Alfonso II creëert de figuur Santiago Matamoros

Santiago matamoros op de Iglesia de Santiago el Real in Logroño
De in 722 begonnen reconquista verliep langzaam en in horten en stoten. Als laatste viel de stad Granada eind 1491 in christelijke handen. In 1492 geeft de laatste Moorse koning Abú ‘Abd Allah Muhammad Boabdil zich over aan koning Ferdinand II van Castilië. In de beginfase –maar ook later– was er regelmatig behoefte aan motivatie bij bevolking en soldaten om de strijd voort te zetten.
De ontdekking van het graf van de apostel Jacobus inspireerde koning Alfonso II de cultus rond de figuur Santiago te gebruiken om ‘el Apóstol’ uit te bouwen tot goddelijke helper van de christenen in hun strijd tegen de islamitische Moren. Zo ontstond de figuur Santiago matamoros, Sint Jacob de morendoder, die de troepen motiveerde door te gaan met de strijd. Bovendien won Alfonso II goodwill bij de plaatselijke bevolking zodat de rust in dat deel van zijn koninkrijk bewaard bleef.
Ook latere Asturische koningen en koningen van León, Castilië en Navarra –Nájera en Pamplona– benutten de figuur Santiago matamoros die op zijn witte paard, zwaaiend met zijn rode zwaard, christenen helpt om in echte en verzonnen veldslagen –de slag bij Clavijo op 23 mei 844 is verzonnen– de Moren te verslaan. Het concept werkt: christelijke monarchieën sturen ridders en monniken naar Spanje gevolgd door pelgrims, kooplieden en kolonisten. De herbevolking van het door veel moslims verlaten noord Spanje kon beginnen.
De pelgrimage naar de heilig plaats groeit snel. In 899 laat Alfonso III de kathedraal van Santiago vergroten. Maar de Moren geven zich niet zo gemakkelijk gewonnen. In 997 wordt de kerk verwoest door Al Mansour (Almanzor), de islamitische leider van de Abbasieden. Hij ontzag de relieken van Sint Jacob, mogelijk omdat hij niet nog meer woede van de christenen wilde uitlokken. De klokken van de kathedraal werden echter op de schouders van christelijke gevangenen naar Córdoba gebracht en tot lantaarns voor de moskee omgesmolten. De overheersing van Santiago de Compostela door moslims duurt deze keer echter niet lang. Begin 11e eeuw begint bisschop Pedro de Mezonzo met de herbouw van de kathedraal, die later in de 11e en ook in 12e eeuw verder wordt vergroot. Wat betreft de klokken; de klok in de klokkentoren Berenguela (ook Torre del Reloj of Torre do Reloxo genoemd) is daar op 21 december 1989 geplaatst. Hij werd gegoten in het Brabantse Asten door klokkengieterij Eijsbouts, luidde voor ’t eerst in februari 1990 en is sindsdien elk uur te horen. De oude klok is te zien in het ‘claustro’ van de kathedraal.

Hoefijzer in een klooster te Cañas
Er zijn meer legendes die vertellen over Santiago matamoros en zijn rol in gevechten tussen christenen en moslims. Zo speelde Santiago matamoros een belangrijke rol in 1212, toen het leger van Alfonso VIII van Castilë de Moorse Almohaden versloeg, aangevoerd door Mohammed an-Nasir. Naar huidige geschiedkundige inzichten een compleet verzonnen verhaal. Zeker is wel dat Alfonso in 1212 hulp kreeg van de legers van de koninkrijken Navarra, Aragón en Portugal en van enkele militaire kloosterordes, zoals de Tempeliers. Deze slag bij las Navas de Tolosa was beslissend voor het verloop van de reconquista. Ter herinnering staat in Santa Elena (iets ten noorden van Jaén) een monument. Een hoefijzer van het paard dat Santiago tijdens deze slag bereed kunt u zien in het Cisterciënzer monasterio in Cañas, 12 kilometer ten zuidwesten van Nájera, vier km van de fietsroute.
2.5 Heeft de camino Keltische roots?

De Melkweg, een veld van sterren
Er is een theorie die stelt dat de camino oorspronkelijk een Keltisch ritueel is, dat door de Romeinen is overgenomen en weer later is gekerstend. In de vorm zoals hiervoor beschreven. In deze zienswijze is ‘campus stellae’ –sterrenveld– een verwijzing naar de Melkweg. En daarmee naar een Keltisch en later Romeins ritueel. De Kelten vereerden de zonnegod Lugh. Ze noemden de Melkweg de keten van Lugh.
De stad Lugo vlakbij Santiago is naar deze god genoemd. De Romeinen noemden de stad Lucus Augusti. Het is de enige stad ter wereld met een nog geheel complete twee kilometer lange Romeinse stadsmuur. De Romeinen spraken over de via Láctea; lac is Latijn voor melk.

Schoen bij stookplaats in Fisterra
En inderdaad, wanneer je in een donkere nacht omhoog kijkt naar de Melkweg zie je een veld van sterren. Het ritueel hield in dat pelgrims onder het schijnsel van de Melkweg naar het einde der wereld liepen. Deze route -de Camino de las Estrellas, het sterrenpad- naar Finis Terrae liep in dezelfde richting als de route naar het graf van de apostel. Deze plek, Finisterre –in het Galicisch Fisterra–, ligt 80 km westelijk van Santiago de Compostela aan de Atlantische kust. Voor sommigen nog steeds het echte einde van de pelgrimstocht. Op deze rotsige plek wierp de pelgrim zijn wandelstok in zee en verbrandde hij zijn kleren en schoenen. Ook nu nog voeren sommige pelgrims dit ritueel uit. Er is ook een andere theorie die verwijst naar een Keltische route. De Camino de los Gansos Salvajes ook de Camino de las Ocas y la Concha genoemd. De gans –oca is ooi of gans– en de schelp –la concha– zijn het symbool van deze route die naar de Spaanse westkust voerde.

Camino-ganzenbord op pleintje in Logroño
De voetafdruk van de gans lijkt wat op de driepoot van Poseidon, de Griekse god van de zee. De schelp is uiteraard een symbool van de zee.
Het gehucht el Ganso en de Montes de Oca –het Ganzengebergte– liggen beide op de Camino Francés. Een andere verwijzing naar de gans is in Logroño. Daar staat de kerk Iglesia de Santiago el Real aan een klein pleintje. In de gevel van deze kerk is een groot beeld van Santiago matamoros verwerkt. Op het pleintje is een ganzenbord compleet met dobbelstenen uitgebeeld. De vakjes van het ganzenbord zijn de plaatsen aan de camino. Vakje zes bijv. is Estella en nummer 63 is Santiago de Compostela.
Weer een andere theorie legt een verband met een van de twaalf opdrachten die Griekse held Herakles (Hercules in het Latijn) moest uitvoeren in opdracht van koning Eurystheus. Het betrof het stelen van het vee van Geryon. Daarvoor moest Herakles naar het einde der wereld. Een van de verhalen over deze heldendaad positioneert het einde der wereld nabij het huidige A Coruña in noordwest Spanje. Daar staat (daarom?) de oudste, nog steeds functionerende, Romeinse vuurtoren ter wereld: de torre de Hércules. De weg naar deze plek wordt de Camino Herakliano genoemd.
Kortom, in de antieke wereld van Kelten, Grieken en Romeinen, was het einde der wereld een bijzondere plek om te bezoeken. Alle reden om daarnaartoe te gaan. Ook in onze tijd trekt het einde der wereld. Tal van toeristen bezoeken Land’s End in Cornwall en Finisterre in Bretagne. En sommige pelgrims die naar Santiago lopen of fietsen, reizen door naar Fisterra in Galicië. Kaap Finisterre is ook het eindpunt (of beginpunt) van de Camino de los Faros, een wandelroute van 200 kilometer die zeven vuurtorens tussen Malpica en Cabo Finisterre aan de kust van Galicië met elkaar verbindt. Het pad voert langs het Santuario de Nosa Señora da Barca, een Mariaheiligdom nabij Muxía, waar de maagd Maria apostel Jacobus heeft bemoedigd. De ontvangst van de apostel in Padrón en later in Muxía was niet erg vriendelijk, reden waarom Maria hem te hulp kwam en moed insprak. Althans, zo vertelt ons een legende. Elk jaar is er begin september een grote bedevaart naar het Heiligdom van Onze-Lieve-Vrouw van de Boot.
2.6 Christendom in Spanje
De oorspronkelijke bewoners van het Iberisch schiereiland waren uiteraard geen christenen. In hun tijd bestond het christendom nog niet. Toen de Romeinse keizer Constantijn de Grote in het begin van de 4e eeuw het christendom tot godsdienst van het gehele Romeinse rijk verhief, gold dat ook voor de Romeinse provincie Hispania.

Visigotenrijk rond 500 A.D.
Na de val van het Romeinse rijk werd het huidige Spanje onderdeel van het Visigotische rijk (418 – 721). De Goten kwamen oorspronkelijk uit het huidige Zweden; Gotenburg is naar hen genoemd. Rond 270 splitsten de Goten zich in Oostgoten, Ostrogoten en Westgoten, Visigoten.
Na omzwervingen door oost-Europa en achtervolgd door de Hunnen werden eerst de Visigoten en later de Ostrogoten in het Romeinse rijk opgenomen. Aanvankelijk dienden de Visigoten als huurling in de Romeinse legioenen, bijv. in het in Spanje gelegerde Legio VI Victrix. De hiervoor genoemde koning Alfonso II was een Visigoot, te zien aan zijn rijzige gestalte en lange (blonde?) krullen. Zie de foto van zijn standbeeld hierboven.
De Goten zijn ook de naamgever van de gotische bouwstijl, de gotiek. Zij zijn niet de uitvinder ervan. Pas in 1550 werd de term ‘gotiek’ geintroduceerd door Georgio Vasari. Hij vond de spitse bogen en gewelfde plafonds in kerken monsterlijk en barbaars en vernoemde de bouwstijl naar de in zijn ogen barbaarse Goten.
De ‘Zweedse’ Goten vereerden de Germaanse goden. Maar in de 4e eeuw bekeerden veel Goten zich tot de ariaanse versie van het christendom. Onder invloed van bisschop Wulfila die een Gotische vader had, maar wiens moeder uit het christelijke Cappadocië (nu centraal Turkije) kwam. Waarschijnlijk heeft zij hem christelijk opgevoed. In Cappadocië leefden in de 1e eeuw al christenen. De eerste brief van Petrus (1:1,2) begint met: “Aan: De christenen, die als vreemdelingen in Pontus, Galatië, Cappadocië, Asia en Bithynië wonen.”
De arianische stroming stierf eind 4e eeuw uit nadat de door de Romeinen gesteunde trinitarische stroming als gevolg van besluiten tijdens het concilie van Nicea in 325 dominant was geworden. Toen na de ondergang van het westelijke deel van Romeinse rijk begin 5e eeuw de Visigoten de macht over grote delen van west-Europa overnamen bleef het (trinitarische) christendom de heersende godsdienst in Spanje. Het valt u waarschijnlijk op dat apostel Jacobus in deze beschrijving van de introductie van het christendom in Spanje geen enkele rol speelt.

Monasterio San Miguel de Escalada met Mozarabische bouwstijl
Nadat de Arabieren bijna geheel Spanje veroverden op de Visigoten bleef het christendom in islamitisch Spanje toch enigszins voortbestaan. De door moslims gedoogde christenen werden Mozaraben genoemd. In ruil voor het mogen vasthouden aan hun christelijke godsdienst (met eigen bestuur en eigen rechtbanken) moesten de Mozaraben belasting betalen aan de islamieten en golden er bepaalde beperkingen, zoals het verbod op de bouw van nieuwe kerken. Doordat de Mozaraben enkele eeuwen onder overheersing door moslims leefden, integreerden zij stukje bij beetje in de Arabische cultuur. Dit is onder andere te zien in het door uit Córdoba gevluchte Mozarabische monniken gebouwde monasterio San Miguel de Escalada. Het monasterio staat 15 km van de route in de buurt van Mansilla de las Mulas. De smalle pilaren en hoefijzerbogen in dit kleine, vrij recent gerestaureerde klooster lijken als twee druppels water op de smalle pilaren en hoefijzerbogen in de beroemde moskee van Córdoba.
3. Het ontstaan van de camino’s

El Rocío nabij Sevilla. Verering van de maagd Maria
De ontdekking van het graf van Sint Jacob leidde eerst tot lokale bedevaarten in Galicië. In de Middeleeuwen waren bedevaarten van groot economisch belang voor een stad.
Zij stimuleerden de handel. Ook nu nog is het economisch effect van bedevaarten een belangrijke reden om ze in stand te houden. Niet voor niets bestaan er in veel Europese dorpen en steden bedevaarten en worden er jaarlijkse processies en jaarmarkten gehouden. Drukke huidige bedevaartsoorden zijn Lourdes, Fátima, el Rocío, Montserrat en –dichterbij– Kevelaer.
3.1 Het begin van de internationale bedevaart naar Santiago de Compostela
Naast het economisch belang van de bedevaart naar het graf van apostel Jacobus was het belangrijk de figuur Santiago matamoros levend te houden als motivator in de strijd met de islamitische Moren.
Ten gevolge van deze strijd, de reconquista, was er in noord Spanje nóg een reden om de bedevaart te stimuleren. Er was behoefte aan herbevolking van het op de moslims veroverde gebied. De meeste Moren waren immers uit het gebied verdreven, verder naar het zuiden. Met name naar Andalusië.
De vraag was: ‘waar halen we nieuwe –christelijke– bewoners vandaan?’
Met als antwoord: ‘vanuit het christelijke gebied aan de overkant van de Pyreneeën.’
Mogelijk om deze reden stuurt koning Alfonso III (866-910) –merk op: niet een bisschop maar een koning– in 906 aan de bevolking van Tours een verzoek om te beginnen met bedevaarten naar het graf van Santiago vanuit gebieden van de over Pyreneeën. Een anonieme Duitse geestelijke in Tours begint in 930 en de volgelingen van de bisschop Godescalc van le Puy-en-Velay starten in 950. Hedendaagse Fransen beschouwen de route vanuit le-Puy-en-Velay als belangrijkste Franse pelgrimsroute.
Monniken stichtten kloosters en ziekenhuizen die onderdak gaven aan pelgrims. Ridders, zoals de Tempeliers en soldaten traden op als beschermers tegen rovers, bandieten en morisken, achtergebleven Moren die zo nodig met geweld bekeerd werden tot het christendom. Meer over de Spaanse morisken staat in het boek ‘De hand van Fátima’ van Ildefoso Falcones.
Welke route de pelgrims namen is onbekend. Een valide aanname lijkt dat ze de oude Romeinse wegen namen. Deze Franse site schrijft dat het de pelgrims op weg naar Santiago waren die de oude Romeinse wegen (niet meer onderhouden sinds de val van het Romeinse rijk) in de 10e eeuw weer in gebruik namen. Bijvoorbeeld de huidige D910, bij oudere lezers bekend als de beruchte N10 naar het zuiden, in de tijd dat de A10 er nog niet was.
Italiaanse pelgrims liepen over de Via Aurelia, namen in Nîmes de Via Domitia naar Narbonne en gingen vervolgens over de Via Aquitania naar Bordeaux. Nederlanders, Belgen, Fransen en Duitsers gingen vanuit het noorden en oosten via Saintes ook naar Bordeaux. Van daaruit liepen ze verder via Irun, Vitoria en Briviesca naar de Romeinse stad Castra Legionis (Legio, nu León) en vervolgens via Asturica Augusta (nu Astorga) naar Santiago de Compostela. Ze volgden dus waarschijnlijk de (naamloze) rode Romeinse weg van Burdigala naar Castra Legionis, zie kaartje hierboven.
3.2 De Franse camino’s
De vier Franse camino’s maakten de middeleeuwse bloei van de bedevaart naar Santiago mogelijk. Franse heersers en kerkvaders speelden daarbij een belangrijke rol. Zo erkende Charlemagne (Karel de Grote, 768-814) in 791, het koninkrijk Asturië, met Alfonso II als koning. Paus Calixtus II, geboren in noord-oost Frankrijk, heette volgens de burgerlijke stand Guido van Bourgondië. Hij initieerde de Codex Calixtinus (zie 5.3) en gaf kerkelijke voorrechten aan de bedevaart naar Santiago de Compostela. Zijn broer Raymond van Bourgondië was korte tijd machthebber over Galicië namens zijn schoonvader Alfonso VI.
Karel de Grote bemoeide zich met de strijd van de Asturische christenen tegen de islamitische moren. Hij ondernam diverse veldtochten en hij creëerde de Spaanse Mark aan de Spaanse kant van de Pyreneeën. Als bescherming tegen invallen van de moren zoals die onder het bewind van zijn grootvader Karel Martel (689-741) hadden plaatsgevonden.
Nadat de moslims uit noord Spanje waren verdreven werd het ‘lege land’ herbevolkt met ambachtslieden, boeren, kooplieden en monniken uit ‘Frans’ gebied. En uit verder noordelijk gelegen gebieden in bijv. het huidige Duitsland. Ook pelgrims vestigden zich in noord Spanje.
De Franse monnik Aymeric Picaud spreekt in zijn Liber Peregrinationis (geschreven begin 12e eeuw, zie paragraaf 5.3) over Bourgondiërs (‘Fransen’) en Teutonen (‘Duitsers’) die de pelgrimstocht maken. Dit Liber Peregrinationis is een belangrijke bron voor de huidige Franse pelgrimsroutes. Het boek schrijft over vier camino’s op huidig Frans grondgebied:

De vier Franse aanvoerroutes van de camino Francés
1. De route vanuit le Puy(-en-Velay), aanvoerroutes vanuit Zwitserland (o.a. Genève) en midden Europa.
2. De route vanuit Arles via Toulouse, aanvoerroutes vanuit Italië.
3. De route vanuit Vézelay via Limoges, aanvoerroutes vanuit Duitsland (o.a. Aken) en oost Europa.
4. De route vanuit Parijs via Tours, aanvoerroutes vanuit noordwest Europa, o.a Nederland en België.
Hedendaagse Fransen beschouwen de camino die in le Puy-en-Velay begint als de belangrijkste Franse route richting Santiago de Compostela. De bedevaart startte er in 950 op initiatief van bisschop Godescalc. De zeer invloedrijke abdij van Cluny, gesticht in 910, werd startpunt van een belangrijke, 315 km lange aanvoerroute.
Ook nu krijgen de in le Puy startende pelgrims aandacht van plaatselijke priesters. Dagelijks, na een vroege kerkdienst, worden pelgrims uitgeleide gedaan. Elke pelgrim krijgt een briefje-voor-onderweg mee, met daarop een inspirerende tekst. Deze briefjes zijn geschreven door bezoekers van de kathedraal en ze worden verzameld door het plaatselijk caminogenootschap. Sinds 2006 is in le Puy-en-Velay een caminomuseum en een ontvangstcentrum voor pelgrims, ‘le Camino’.
De huidige vier Franse routes zijn alle in de jaren ’70 van de vorige eeuw ontwikkeld door le Comité départemental des Sentiers de Grande Randonnée. Ze dragen daarom een GR-nummer. De relatie met de middeleeuwse routes is enigszins arbitrair. Zo is bijv. van middeleeuwse route vanuit le Puy enkel bekend dat hij startte in le Puy en dat hij langs (de kerken van) Conques en Moissac liep.
De routes hebben een passende Latijnse naam gekregen: via Podiensis (via le Puy, GR65), via Tolosana (via Toulouse, GR653), via Lemovicensis (via Limoges, GR654) en via Turonensis (via Tours, GR655).
De Franse interesse voor de camino Francés laat zich dus goed verklaren. Het is daarom niet zo heel erg vreemd dat de Fransen en niet de Spanjaarden aan de wieg van de opleving van de bedevaart naar Santiago stonden. Het eerste Franse caminogenootschap (na een lange periode van verval) is opgericht in 1950. Het eerste Spaanse caminogenootschap werd twaalf jaar later in Spaans Baskenland opgericht. Galicië volgde nóg later (1992) met de oprichting van de Asociación Galega de amigos do camiño de Santiago. In 1987 verklaart de Raad van Europa de camino tot Europees erfgoed, op initiatief van Frankrijk.
Maar het is ook waar dat pas nadat men in Galicië serieuze interesse voor de camino toonde, de bedevaart écht opnieuw tot leven kwam. In 1993 steeg het aantal pelgrims ten opzichte van 1992 van 10.000 naar 100.000.
3.3 De noordelijke camino’s
De Camino Primitivo, startend in Oviedo, is de oudste camino. Koning Alfonso II ging van Oviedo –zijn residentie– naar Santiago de Compostela, naar de kapel die in zijn opdracht over het graf van de apostel Jacobus was gebouwd. In 1222 werd het huidige traject van deze camino vastgesteld.
Er was ook een andere noordelijke camino die een oude Romeinse weg volgde, de Camino Vasco del Interior. Deze weg liep van Bordeaux via Bayonne en Irun door de natuurlijke Túnel de San Adrián hoog in de Sierra de Urquila naar Vitoria (Gasteiz) en sloot vervolgens aan op een route die nu Camino Francés heet.
Het is nog steeds mogelijk deze tunnelroute te volgen. Hij voert via de dorpen Segura en Zegama naar Otzaurte. De tunnelroute via de Baskische gebieden Gipuzkoa en Alava was populair omdat zowel de kustroute als de route via Roncesvalles gevaarlijker waren. De kustroute leverde gevaar op vanwege aanvallen van de Noormannen op de Cantabrische kust, de route via Roncesvalles was gevaarlijk door gevechten tussen de koninkrijken Castilië en Navarra. Het gebruik van de tunnel de San Adrían verminderde in de 18e eeuw toen een nieuwe weg was aangelegd via Salinas de Leniz.
Nadat het koninkrijk van Castilië de gebieden Gipuzkoa en Alava had ingenomen werd de verbinding met de Camino Francés gemakkelijker. Als León hoofdstad wordt in plaats van Oviedo ontstaat een verbinding met de Camino Francés via de Camino del Salvador. Deze route loopt via de puerto de Pajares in het Cantabrisch gebergte van Oviedo naar León. Aan het einde van de Middeleeuwen ontwikkelen zich de westelijke delen van de Camino del Norte vanuit Oviedo naar Avilès, Muros de Nalon en Canero.
Het oostelijke deel van de Camino del Norte, vanaf de Franse grens tot Oviedo, wordt gebruikt vanaf de 15e eeuw. Pelgrims die aankomen in de havens van Bilbao, Castro Urdiales, Laredo, Santander en San Vicente de la Barquera bereiken de Camino Francés via de Túnel de San Adrián of via de Camino Primitivo.
3.4 Het ontstaan van de Camino Francés
Na de herovering van gebieden buiten het Cantabrisch gebergte ontstond rond 814 een grens tussen het christelijke Koninkrijk Asturië en het islamitische Emiraat van Córdoba.
De situatie in dit nieuw veroverde gebied consolideerde. Astorga werd herbevolkt in 854, León in 856 en Sahagún rond 880.
Burgos werd in 884 gesticht als -versterkte- nederzetting (burgo) aan de nieuwe grens. Uiteraard was de burcht in het huidige Burgos niet het enige imposante bouwwerk ter verdediging van de grens. Er waren meer van deze burchten of kastelen. De naam van de provincië Castilla is een verwijzing naar deze kastelen.
Deze ontwikkelingen maakten de weg vrij voor het ontstaan van de route die we vandaag de dag de Camino Francés noemen; het ‘Franse pad’, naar de vele uit Frankrijk komende kolonisten en pelgrims die dit pad (deze weg) volgden.
Pelgrims van over de Pyreneeën staken dit gebergte over via de puerto de Palo (col de Pau, 1942 m, nabij Lescun) en liepen langs het Karolingische klooster van San Pedro de Siresa aan de Romeinse weg die van Benearnum (nu Lescar) naar Caesar Augusta (nu Zaragoza) voerde. De route liep door het dal van de rio Hecho naar Berdún en verder naar Pamplona. (zie het lichtblauwe stukje op kaartje hierboven). Maar de col du Somport met het klooster -tevens ziekenhuis- van Santa Cristina de Somport, gesticht aan het einde van de 11e eeuw, werd al snel de belangrijkste bergpas.
Van dit klooster, nabij Candanchú, resteren nu slechts de fundamenten.
4. De situatie rond het jaar 1000
4.1 De internationale pelgrimage komt goed op gang
Nadat koning Sancho Garcés I van Navarra (865-925) samen met Ordoño II koning van León de streek Rioja bezet had, Nájera bijv. werd in 923 op de Moren veroverd, opende hij de Ibañeta-pas. Latere koningen, Sancho III el Mayor van Navarra, Fernando I van León en Castilië, Sancho Ramirez van Navarra en Aragón, Alfonso VI van León en Castilië, verbeterden in de 9 e en 10 e eeuw de Camino Francés. Zij bevorderden de herbevolking door christenen van het op de Moren veroverde gebied in Noord-Spanje en stimuleerden de pelgrimage.
In 1072 besluit Koning Alfonso VI de tol in Valcarlos te verlagen voor degenen die daar passeren en met name voor de pelgrims en de armen die naar Santiago gaan om te bidden. In 1127 geeft de bisschop van Pamplona, Sancho de Larrosa, opdracht in Roncesvalles een ziekenhuis voor pelgrims te starten.
Het uiteenvallen van het kalifaat van Córdoba in 1031 in verschillende Arabische koninkrijkjes, die elkaar ook onderling bevechten, is in het voordeel van de Reconquista.
De situatie rond 1050 staat hiernaast.
Na de dood van Sancho Garcés III el Mayor in 1035, heerser over het grote Navarrese koninkrijk Nájera-Pamplona, werd zijn rijk opgesplitst. In 1037 ontstond het koninkrijk Castilla y León met Fernando I als koning. In de 11e eeuw worden de steden Estella, Ponferrada, Santo Domingo de la Calzada, en Logroño herbevolkt. Het aantal kloosters in deze regio groeide ook. Het zijn pleisterplaatsen dankzij de Augustijner monniken in de Pyreneeën en de monniken van Cluny langs de rest van de route. Spaanse belangen vallen samen met die van de Benedictijner Orde van Cluny, opgericht in 909 in Bourgondië. Deze orde is bij besluit van paus Johannes XI in 931 onafhankelijk van elk seculier of religieus orgaan, met uitzondering van de paus zelf. Opmerking: er zijn twijfels over de vraag of deze paus zélf dit besluit nam. Bronnen melden dat hij onder sterke invloed van zijn moeder (Marozia) resp. zijn jongere broer Alberic II stond.
De snelle expansie leidde tot 25 Cluny-kloosters op Spaans grondgebied. Zoals het monasterio San Juan de la Peña nabij Jaca, Monasterio San Martín in Frómista, Santa María la Real van Nájera, San Benito in Sahagún en San Zoílo van Carrión de los Condes. Ze kunnen geestelijke ondersteuning bieden maar ook relatief goede materiële hulp, dank zij hun landerijen en het vele economisch erfgoed dat ze beheren. De monniken in deze kloosters werkten aan de Codex Calixtus en aan de Historia Compostelana.
De Spaanse koningen bevoordeelden het netwerk van kloosters aan en in de buurt van de camino francés. Ook andere kloosterordes (o.a. Cisterciënzers), militaire ordes (bijv. Tempeliers), handelaren en ambachtslieden vestigden zich in en rond de versterkte kerkgebouwen langs de route die van oost naar west liep. Van de Pyreneeën via de uitlopers van het Leonese gebergte naar Galicië tot aan de kust van de dood (costa da morte) in Finis Terrae, nu Finisterre of Fisterra. In alle belangrijke halteplaatsen werden ziekenhuizen gesticht: Jaca (1084), Pamplona (1087), Estella (1090), Nájera (1052), Burgos (1085), Frómista (1066), Carrión de los Condes, Sahagún, León (1096), Foncebadón (1103), Villafranca del Bierzo, O’Cebreiro, Portomarín en Compostela.
Aan het eind van de 11e eeuw waren de risico’s van de bedevaart aanzienlijk ingeperkt. Vooral voor de Franse pelgrims. Het gastvrije netwerk van kloosters en ziekenhuizen werd een doeltreffend propagandamiddel, versterkt door de wonderen die werden toegeschreven aan de Apostel Jacobus. Monniken werden bouwers, zoals Santo Domingo de la Calzada en de San Juan de Ortega, nu de namen van de plaatsen en kloosters die ze gebouwd hebben. Hun biografieën zijn onbekend. Er bestaan alleen teksten uit latere tijden. Zoals het “Vitae Sanctorum”, in de 14e eeuw geschreven in Burgos. Of nog later, bijv. de “Historia de la Orden de San Jerónimo” van José de Sigüenza (1544- 1606) en “España Sagrada” in de 18e eeuw geschreven door Enrique Flórez. De opleving van de handel West-Europa en de verandering in het machtsevenwicht tussen christelijke en islamitische koninkrijken, samen met het Spaanse goud, oefenden een grote aantrekkingskracht uit op kooplieden en soldaten. Er kwam een ware volksverhuizing op gang.
4.2 Het begrip pelgrim
In de 10e eeuw was de pelgrimstocht naar Compostela een vaststaand feit geworden in het christendom. Er ontstond een nieuw begrip: pelgrim, iemand die naar Compostela gaat. Dante Alighieri spreekt van ‘peregrinare’ in zijn Vita Nova.
Het begrip pelgrim kan op twee manieren worden uitgelegd. In brede zin: iedereen die zijn vaderland verlaat is een pelgrim. En in engere zin: pelgrims zijn zij die naar het graf van Santiago gaan. Dit laatste sluit aan bij de drie manieren die er in de middeleeuwen waren om de Allerhoogste te dienen door op reis te gaan. Reizen over zee (door de ‘chiamarsi palmieri’), reizen naar Galicië (door de ‘chiamarsi peregrini’) naar het graf van de Apostel, -van alle apostelen lag zijn graf het verst van zijn vaderland- en reizen naar Rome (door de ‘chiamarsi romei’). Chiamarsi kan worden vertaald met ‘zendelingen’. Bijvoorbeeld: de chiamarsi palmieri zijn zendelingen die -over zee- naar het Heilige Land (Palestina) gaan waar palmen groeien.
Bedevaarten werden de belangrijkste reden om op reis te gaan. Mensen uit alle sociale klassen uit heel Europa gingen op bedevaart langs dorpen, steden, kloosters en heiligdommen, over zee en over land. Het is de tijd van de kruistochten.
De belangrijkste pelgrimsroutes naar Santiago buiten Spanje volgden veelal de Romeinse en middeleeuwse hoofdwegen. Zoals de via Turonese, de weg van Parijs via Tours naar de Pyreneeën. Maar ook de Goldene Strasse vanuit Krakow, die in Konstanz aansloot op de Oberstrasse en die via Einsiedeln en Genève naar Le Puy(-en-Velay) voerde. En de Niederstrasse vanuit Aken, hoofdstad van de Karolingers, die in Tours aansloot op de via Turonese.
Ook belangrijke heiligdommen worden startplaats voor bedevaarten: Vézelay, Le Puy(-en-Velay) en Arles. Havensteden worden het startpunt voor pelgrims die van overzee komen: Bordeaux, Lissabon, Porto, Barcelona en Sevilla.
5. Katholieke aspecten van de bedevaart
De bedevaart naar Santiago de Compostela is een katholiek fenomeen. Niet dat alle huidige pelgrims gelovige katholieken zijn, maar de regie over de camino ligt nog steeds stevig in katholieke handen. De uitvoering is belegd bij het pelgrimsbureau in Santiago de Compostela. Drie Middeleeuwse aspecten van de bedevaart springen eruit. De aflaten, de Heilige Jaren en de Codex Calixtinus.
5.1 Aflaten
Het Middeleeuwse motief om een bedevaart te ondernemen was in veel gevallen terug te voeren op het verkrijgen van kwijtschelding van schuld. Dat gold voor misdadigers voor wie de bedevaart een strafexpeditie was. Maar het gold ook voor alle christenen. Want met een bedevaart konden aflaten verdiend worden. En daarmee kwijtschelding van tijdelijke zondestraffen, waardoor men minder lang of helemaal niet hoefde te boeten in het vermaledijde vagevuur. In kerkelijke reglementen was opgenomen hoeveel aflaten welke bedevaart opleverde en hoeveel aflaten opwogen tegen welke dagelijkse zonden.
Doodzonden vielen niet kwijt te schelden. Had je die begaan dan zou je eeuwig branden in de hel. Een volledige aflaat was het meest gewild. Dan kwam de gelovige na overlijden direct in de hemel.
Voor wie geld had bestond de mogelijkheid een pelgrim in te huren. De aflaten die deze pelgrim verdiende vielen toe aan degene die de pelgrim betaald had voor zijn pelgrimstocht. Later werd dit systeem vereenvoudigd. Men kon gewoon aflaten kopen bij kerkelijke functionarissen. Er ontstond een handel in aflaten. Zo werden in 1497 in de Nederlanden aflaten aangeboden namens paus Alexander VI voor de bouw van een groot pelgrimshospitaal in Santiago de Compostela. In 1486 hadden de Spaanse katholieke koningen Isabella van Castilië en Fernando van Aragón opdracht gegeven tot de bouw van dit hospitaal.

Hostal dos Reis Católicos
Het gebouw heet nog steeds Hospital de los Reyes Católicos, in het Galicisch: ‘Hostal dos Reis Católocos’. Het staat op het Praza do Obradoiro, schuin tegenover de kathedraal. U kunt nu zeer aangenaam overnachten in een hotel waaraan uw voorouders mogelijk hebben meebetaald. Ook de Dom van Utrecht is gefinancierd met de opbrengst van aflatenhandel. Overigens, ook nu nog kan een gelovige aflaten verdienen; kopen is afgeschaft. De Indulgentiarum Doctrina (4e editie, 16 juli 1999) beschrijft de praktische toepassing.
De rijken hadden nog een ander voordeel. In plaats van te voet kon men de pelgrimstocht ook te paard afleggen. Aanzienlijk duurder maar wel zo comfortabel en een stuk sneller. Voor de iets minder rijken was het aantrekkelijk een ezel of muildier mee te nemen. Dan hoefde men zelf niet alle bagage te sjouwen.
Zoals u weet bestaan deze alternatieven nog steeds. Andere niet gemotoriseerde vervoermiddelen zoals fiets en rolstoel zijn tegenwoordig ook toegestaan.
5.2 Heilige Jaren
Uit wat hiervoor is geschreven over de relieken van Sint Jacob (zie par. 2.3) blijkt dat relikwieën van heiligen een bijzondere plek innemen in de katholieke kerk. In de middeleeuwen moest elke kerk bij de bouw ervan beschikken over een relikwie als een soort garantie voor de heiligheid van de inwijding.
Er ontstond een handel in relikwieën. Menige katholieke kerk heeft dus een stukje bot of deel van de kleding van deze of gene heilige dat in een glazen koker wordt bewaard en soms wordt tentoongesteld.
En dat tentoonstellen is van bijzonder belang omdat pelgrims in de nabijheid van een tentoongesteld relikwie, mits voldaan aan de voorwaarden, een kwijtschelding van een deel van hun tijdelijke zondestraffen kunnen krijgen. In een Heilig Jaar kan men in bepaalde bedevaartsoorden een volledige aflaat verdienen. Aanvankelijk besloot de paus welk jaar een Heilig Jaar was. Later werd besloten tot een vaste frequentie. Die overigens in de loop der tijd ook weer wijzigde van één keer per honderd jaar via één keer per 50 jaar naar één keer per 25 jaar. En zo is de huidige frequentie van Heilige Jaren in Rome één keer per 25 jaar.
Het laatste gewone Heilig Jaar was in 2000. Maar het voorrecht van de paus zélf te beslissen welk jaar een Heilig Jaar is bleef. En zo kon het gebeuren dat paus Franciscus I eind 2015 besloot dat 2016 óók een Heilig Jaar zou zijn. In gewone jaren kan de gelovige gedeeltelijke aflaten verdienen. Daarom worden in ‘gewone’ bedevaartoorden elk jaar relikwieën in een processie door dorp of stad gedragen zodat iedereen ze kan zien, kan vereren en na ook te hebben gebiecht, een aflaat verdienen.
Maar Santiago de Compostela is sinds 1122 (1126) een bijzonder bedevaartsoord. Het is –met Rome– een van de drie belangrijkste bedevaartsoorden ter wereld. En dus heeft ook Santiago de Compostela Heilige Jaren waarin een volledige verdiend aflaat kan worden. Bijzonder is dat de frequentie van een Heilig Jaar afwijkt van die van Rome. Oorspronkelijk was de frequentie gelijk, maar in 1428 besloot paus Martinus V dat Santiago de Compostela een Heilig Jaar mag organiseren als de feestdag van haar heilige op een zondag valt. Mogelijk om de tanende belangstelling voor de bedevaart een extra impuls te geven.
Het jaartal 1428 staat ter discussie, zie hoofdstuk 8.

Opening Heilige Deur in van de kathedraal op 13 december 2015
Onderdeel van het ritueel in een Heilig Jaar is het openstellen van een bepaalde deur van de kerk, de Heilige Deur. Dat betekende dat pelgrims óók via deze deur, de Porta Santa (Puerta Santa), de kerk kunnen binnengaan. De opening en sluiting van deze deur is in kerken die zulke deur hebben een feestelijke gebeurtenis. Zo ook in Santiago de Compostela en uiteraard in Rome. Maar ook sommige andere kathedralen hebben een Heilige Deur. Het effect van een Heilig Jaar en de openstelling van de Heilige Deur is enorm. In een Heilig Jaar komen aanzienlijk meer pelgrims de kerk bezoeken. In Santiago gaat het om grofweg zo’n 60.000 pelgrims méér. En uiteraard wil (bijna) iedereen alleen maar via de Heilige Deur de kerk binnen gaan.
5.3 De Codex Calixtinus
De Codex Calixtinus, ook Liber Sancti Jacobi genoemd, is een verzameling van anonieme teksten in vijf boeken gemaakt tijdens de 12e eeuw. Het wordt zo genoemd omdat de teksten door de monniken van Cluny zijn toegeschreven aan paus Calixtus II (Guido van Bourgondië). Hij was paus van 1119 tot 1124 en broer van Raymond van Bourgondië, die van 1091 tot 1107 koning van Galicië was. Aymeric Picaud, een Franse geestelijke, schreef het vijfde deel, het Liber Peregrinationis, het boek voor pelgrims. En het is bijna zeker dat hij alle teksten van de Codex Calixtinus verzamelde en ordende.
In het Liber Peregrinationis staat een overzicht van de route in dertien etappes. Aymeric Picaud beschrijft de startplaatsen van de camino en de afstanden tussen dorpen en steden. Ook vermeldt hij bezienswaardigheden, ziekenhuizen, betrouwbare oversteekplaatsen van rivieren en hij waarschuwt voor de gevaren die de pelgrim kunnen bedreigen. Kortom een volwaardige reisgids.
Daarom wordt Aymeric Picaud gezien als eerste schrijver van moderne reisgidsen. Wanneer hij in 1127 de Ibañeta passeert vertelt hij over duizenden kruisen voor overleden pelgrims. Pelgrims hadden de gewoonte om daar, geknield naar het westen, aan de reis te beginnen.
Het klooster in Roncesvalles was de eerste plaats van gebed in de reis naar Santiago de Compostela. In de Silo de Charlemagne (Karel de Grote) in Roncesvalles is nu nog een aantal pelgrimsgraven te zien. De originele teksten van de Codex Calixtinus worden in Santiago de Compostela bewaard. De teksten werden op 3 juli 2011 gestolen maar gelukkig zijn ze vrij snel teruggevonden.
Hieronder een korte beschrijving van de vijf delen van de Codex Calixtinus.
Deel 1 : Preken ter ere van de apostel, twee kronieken van het martelaarschap, de teksten voor zijn liturgische aanbidding, ondertekend door Calixtus II en andere kerkvaders.
Deel 2 : Tweeëntwintig verhalen van wonderen van de apostel Santiago met voorwoord.
Deel 3 : De brief van paus Leo, waarin hij het verhaal van de overbrenging van het lichaam van de apostel naar Spanje vertelt, een hoofdstuk over de heiligheid van Santiago en teksten over de wonderen die de pelgrims mochten verwachten van de schelpen die ze als souvenir van hun pelgrimage konden kopen.
Deel 4: De kroniek van pseudo-Turpijn, een van de Karelromans.
Nadat Santiago in een droom drie keer is verschenen aan Karel de Grote begint de koning der Franken (later tot keizer gekroond) expedities tegen de moren in Spanje. Hij creëerde rond 795 een bufferzone –de Spaanse Mark– tussen zijn gebied en het gebied van de moren. Het huidige Andorra is een van de gebieden die tot de Spaanse Mark behoorden. Turpijn is in deze romans de aartsbisschop van Reims die betrokken raakt bij die expedities.

Roncesvalles, monument herinnert aan de veldslag van Roelant
Het Roelantslied dat gaat over het gevecht bij Roncesvalles tussen de moren en het leger van Karel de Grote, komt uit de kroniek van Turpijn. In Roncesvalles staat een monument dat aan het gevecht en de dood van Roelant herinnert.
Net zoals veel Middeleeuwse verhalen is ook deze kroniek een mengeling van feiten en fantasie. Zo is het zeer waarschijnlijk dan niet de moren maar de Basken Roelant aanvielen. Roelant (Roland, Orlando, Hruodland) heeft echt geleefd. Hij was ridder aan het hof van keizer Karel de Grote.
NB: Omdat vrijwel zeker is dat bisschop Turpijn van Reims nooit in Spanje is geweest, wordt aan zijn naam het voorvoegsel ‘pseudo’ toegevoegd.
Deel 5 : De gids voor pelgrims (het Liber Peregrinationis). Reizen naar Compostela met tips voor de vier Franse pelgrimswegen langs de heiligdommen met de relikwieën van 31 heiligen die de pelgrim moet bezoeken en aanbidden, plus een beschrijving van de stad Santiago en de kathedraal.
Deel 6 : Bijlagen. Een collectie van liturgische composities en hymnen plus een aanhangsel toegeschreven aan Paus Innocentius II om de authenticiteit van het boek met de daarin beschreven wonderen te bevestigen.
In 1120, nadat de basiliek door Diego Gelmirez was voltooid en was voorzien van relikwieën van Sint Jacob, werd de kerk in Santiago de Compostela een Iglesia Metropolitana. En daarmee de hoofdkerk van Galicië. Nog steeds is de volledige naam van de kathedraal van Santiago: Santa Apostólica Metropolitana Iglesia (S.A.M.I.) Catedral de Santiago.
Boze tongen beweren dat de relikwieën van Sint Jacob werden gestolen zijn uit een kerk in Braga tot dan de religieuze hoofdstad van Galicië.
6. De hoogtijdagen van de Camino.
In de 12e eeuw beleefde de bedevaart naar Santiago de Compostela haar hoogtijdagen, midden in een periode van groei en welvaart in Europa die duurde van de 11e tot en met de 13e eeuw.
Er kwamen douaneposten in Jaca en Pamplona. Langs de route werden beschermde onderkomens voor pelgrims en handelaren gebouwd. Er werden broederschappen gevormd in Spanje en in het buitenland. De Benedictijner Orde van Cluny, gesticht in 910, had in de periode tussen 900 en 1200 grote invloed op de politieke situatie en het religieuze leven in west Europa. De abdij was vijf eeuwen het grootste kerkgebouw in Europa. In de 11e eeuw had Cluny de supervisie over bijna 1100 kloosters en rond de 10.000 monniken in West-Europa. In het christelijke deel van het Iberisch schiereiland stonden 25 Cluny-kloosters. Vrijwel alle kloosters langs de camino in Spanje werden aangestuurd vanuit Cluny. Niet dat Cluny zoveel kloosters stichtte, maar bestaande kloosters onderwierpen zich aan de supervisie van Cluny. Reden: in 931 had paus Johannes XI deze orde de opdracht gegeven de regels van Benedictus in kloosterordes (opnieuw) in te voeren. Oorspronkelijk volgden kloosterordes de regels van Sint Benedictus van Nursia die rond 500 een klooster had gesticht in Monte Cassino, midden Italië. Deze regel schreef o.a. een sober leven voor. In de loop van de jaren dreef men hier van af. Het kloosterleven werd steeds decadenter en de gebouwen steeds luxer. Vandaar dat er veel rijk versierde kloosters waren, waarvan er nu nog een paar hun (gerestaureerde) oude glorie kunnen tonen.
Eind 11e eeuw, na de dood van abt Hugo, verviel ook de Benedictijner orde van Cluny in de oude zonden. Als reactie daarop ontstond in 1098 de orde der Cisterciënzers, die opnieuw teruggreep op de oude regels van Benedictus. Cisterciënzerkloosters aan of nabij de camino staan in Irache, Cañas en Carracedo del Monasterio. In 1209 start Franciscus van Assisi om dezelfde reden met de bedelorde der Franciscanen. In 1244 werd de Orde der Augustijnen opgericht met de pauselijke bul Magna Unio die wilde leven naar de Regel van Augustinus van Hippo die leefde van 354 tot 430.
Tegelijk met de bloei van de pelgrimage vorderde de Spaanse reconquista naar het zuiden van het Iberisch schiereiland. Dat vereiste veel economische en militaire aandacht. De jonge leden van de Europese adel worden lid van rijke en machtige militaire ordes. Het verlangen naar een ridderlijk avontuur en het leren kennen van de wereld groeit. Onderstaande passage uit de ‘Fuero Real’ (koninklijke wetten) uit 1255 van Al(f)onso X de Wijze, koning van Castilla (inmiddels inclusief het ingelijfde León) geven inzicht in de situatie in die tijd en in de maatregelen die werden genomen om de bedevaart te bevorderen en te verdedigen. Er blijkt duidelijk uit dat pelgrims op de Camino veel te maken hadden met misdaden zoals diefstal, inbraken, overvallen en oplichting. Ook schelpen van Santiago, het bewijs van de bedevaart, werden vervalst en verkocht.
De wetten van koning Alfonso X schrijven voor dat:
“Pelgrims en vreemden moeten veilig kunnen reizen, met name de pelgrims naar Santiago. Wij geven hen en al hun vrienden het voorrecht om naar onze koninkrijken te komen, er te blijven en weer te gaan, zonder hen te kwetsen of te schaden. Zonder hen gedwongen arbeid te laten verrichten of slecht te behandelen. En wij bieden de bedevaartgangers een veilig en gastvrij verblijf in onze herbergen. Zij kunnen vrij kopen wat ze willen. Niemand zal hen bedriegen door het veranderen van gewichten en regels. Degene die hen wel bedriegen zullen worden berecht. Pelgrims en buitenlanders kunnen vrij beschikken over hun eigendommen en niemand zal hen beroven. In geval van ziekte kunnen pelgrims en buitenlanders over hun eigendom beschikken via een testament. Zij worden niet opgesloten, levend noch dood. In geval hen schade wordt toegebracht zal de burgemeester zorgen voor compensatie. Als de pelgrim in juridische procedures tegen hoteliers, herbergiers of andere personen in het gelijk wordt gesteld zal de burgemeester hen de proceskosten tweemaal vergoeden. Pelgrims en vreemden en vooral degenen die God dienen, kunnen paarden, muilezels en koeien in het koninkrijk invoeren zonder invoerrechten te betalen. Als de pelgrim overlijdt zonder een testament, dan zal de burgemeester uit de nalatenschap nemen wat er nodig is voor de begrafenis. De rest wordt naar ons verzonden en wij weten wat we ermee moeten doen “. (met ‘wij’ en ‘ons’ wordt hier de wetgever i.c. de vertegenwoordiger van koning Alfonso X bedoeld.)
Het wetboek van Alfonso X ‘el Sabio’ (de Wijze) is op internet te bestellen. De graftombe van Alfonso X staat in de kathedraal van Sevilla.
Geïnspireerd door de cisterciënzer orde van Bernard van Clairvaux hadden sommige ridders gekozen ook monnik te worden. Zij werden soldaten die bescherming gaven aan de kerk en aan pelgrims. De orde van de Tempeliers werd in 1119 opgericht. Deze orde zal het sterkste bancaire netwerk in Europa worden hetgeen ook zal leiden tot hun ondergang in 1312. Benedictijnen richten in het Heilige Land de Hospitaalridders van Sint Jan van Jeruzalem op (in 1050?). Deze orde zal de bezittingen van de Tempeliers erven nadat de Tempeliers zijn uitgemoord. In Spanje richten de Augustijnen de militaire orde van Santiago (1270?-1493) op. En de cisterciënzers stichten de Calatrava (1158-1482) en Alcántara (1156-1482).
Al deze militaire ordes waren onderworpen de noordelijke koninkrijken Castilië, León en Navarra in hun strijd tegen de Moren onder auspiciën van Santiago Matamoros. Deze strijd leidde ook tot spanningen tussen deze drie gebieden. In 1230 kwam Castilië daar als winnaar uit naar voren: León wordt opnieuw (en deze keer definitief) overgenomen door Castilië. Het kleine Navarra had al eerder zijn zelfstandigheid verloren. Met de toename van de militaire kracht namen ook de belastingen om het te ondersteunen toe.
7. Het verval van de bedevaart
Gedurende een periode van vele eeuwen, grofweg van eind 13e tot eind 20e eeuw, veroorzaakt een reeks gebeurtenissen het verval van de bedevaart naar Santiago de Compostela. Het aantal pelgrims vermindert in sommige jaren tot bijna nul. Zo werden er in het jaar 1978 slechts dertien pelgrims geteld. Maar ook 1867 was een dieptepunt. Hieronder worden de verschillende oorzaken belicht alsmede enkele maatregelen die de katholieke kerk nam om het verval in te dammen.
7.1 Kloosters komen in de problemen
In de 13e en 14e eeuw verzwakte het netwerk van kloosters zoals die van Cluny. Edelen bezetten landerijen van kloosters. De rijkdom van sommige abten en priors in kloosters was stuitend, er was wanbeheer en in kloosters gebeurden dingen die niets met het religieuze leven van doen hadden. De abten van Cluny protesteren tussen 1259 en 1342 verschillende keren bij de koningen van Spanje en Portugal tegen berovingen door edelen. Maar dit was niet alleen de oorzaak van het verval. Naast de in grote rijkdom levende abten en priors, kwamen in veel kloosters vreemde situaties voor. In Nájera bijvoorbeeld hadden monniken rond 1314 grote gezinnen gesticht die leefden van het geld van het klooster. De uitspattingen van in concubinaat levende priors ging zover dat de Franse moederorde in Cluny vanaf 1288 regels uitvaardigde om hen kloosterdiscipline bij te brengen. In een periode van 200 jaar deden zich jaarlijks vele gevallen van misdragingen voor. Zo waren er aanklachten tegen monniken en priors voor vreemd gaan. Priors en abten werden van concubinaat beschuldigd. Een van hen de prior van Villafranca, zelf zoon van een monnik, leefde in 1314 in het klooster met zijn vriendin en haar twee zonen alsof ze getrouwd waren. In het klooster van San Isidoro in León woonden in 1349 alle monniken, met inbegrip van de vice-prior, in openbaar concubinaat. Hun kinderen woonden in het klooster.
Maar de genadeklap voor de kloosters van Cluny werd in 1344 gegeven door Alfonso XI, koning van Castilië, met het opleggen van belastingen voor de financiering van zijn oorlog tegen de Moren.
Het westelijke schisma in 1378 verdeelde christenen in twee kampen, een paus in Rome en een tegenpaus in Avignon. Dat verergerde de kloostercrisis en ook de neergang van de pelgrimstocht.
7.2 Hongersnood, pest en oorlogen
Begin 14e eeuw begint de deelname aan de bedevaart naar Santiago de Compostela verder af te nemen.
De situatie in zuid Spanje vroeg steeds meer aandacht van het koninkrijk Castilië. Ten koste van de al langer bevrijde gebieden in het noorden. Veel moslims uit de heroverde gebieden werden naar het nog islamitische Andalusië gedeporteerd met alle problemen van dien. De Grote Hongersnood (1325-1322) is de eerste uit een reeks van grootschalige Europese crises. Tussen 1347 en 1351 verliest Europa een derde van haar bevolking als gevolg van een grote pestepidemie. Rond 1430 begon de Kleine IJstijd, die duurde tot midden 17e eeuw.

Strijdende partijen in de Spaanse Succesieoorlog
De Frans-Engelse Honderdjarige oorlog duurde van 1337 tot 1453. In 1492 werd Amerika ontdekt en startte de militaire overzeese expansie waarvoor veel soldaten nodig waren. De Spaans-Engelse oorlog woedde van 1585 tot 1604, de Frans-Spaanse oorlog duurde van 1635 tot 1659. De Spaanse Successieoorlog werd gestreden tussen 1701 en 1713; in 1702 vond de slag bij Vigo plaats tussen enerzijds de Fransen en Castilië en anderzijds de Engelsen en de Hollanders. De oorlog eindigde in de Vrede van Utrecht. Door al deze oorzaken nam het aantal bedevaartgangers sterk af.
7.4 De relikwieën van Sint Jacob raken kwijt
In de 16e eeuw nam het verval nam toe door de Franse godsdienstoorlogen en de dreiging van een Britse invasie in Frankrijk en Spanje. Uit angst voor Engelse kaper[1] Francis Drake, die de kerk en de graftombe van de Apostel wilde vernietigen, verstopte de aartsbisschop van Santiago de Compostela, don Juan de Sanclemente y Torquemada, in 1590 de relikwieën van Sint Jacob en nam zijn geheim mee in zijn graf. Ze worden in 1879 teruggevonden, althans dat staat in de bul Deus Omnipotens van paus Leo XIII.
[1] in de Engelse en Nederlandse geschiedenisboekjes wordt gesproken over generaal Sir Francis Drake die in 1588 tijdens de Spaans-Engelse oorlog de Spaanse Armada versloeg.
7.4 Protestantisme
De opkomst van protestantisme is een andere klap voor de pelgrimage naar Santiago de Compostela. Luther weerhield zijn aanhangers ervan naar toe te reizen omdat ‘Niemand weet of er Santiago, een hond of een dood paard begraven ligt. Laat het liggen en ga er niet naar toe’. De Augustijner kanunnik Desiderius Erasmus, in 1466 geboren in Rotterdam, kritiseerde de bedevaart omdat die het land van de boeren uitputte en geld verspilde. Maar ook vanwege dieven, vagebonden en andere gevaren voor de veiligheid van de pelgrims. Het is mede aan Erasmus te danken (of te wijten) dat de wereld in de 16e eeuw op zijn kop zou staan. De katholieke kerk begon aan een zuivering binnen de eigen gelederen maar het was al te laat.
Een scheuring binnen het christelijk geloof werd een feit. Op 31 oktober 1517 schreef Maarten Luther een brief aan zijn kerkelijke meerderen, met als bijlage zijn beroemde 95 stellingen. De reformatie begon.
7.5 Andere oorzaken
Ook andere gebeurtenissen waren schadelijk voor de bedevaart naar Santiago de Compostela. De Engelse King Philip probeerde de bedevaart te verstoren door het gebruik van de Spaanse pelgrimskleding te verbieden. Opmerkelijk omdat Philip ook koning van Spanje was. Deze Habsburger is beter bekend als Filips II, de enige wettige zoon van Karel V, de keizer van het Heilige Roomse Rijk. Hij was heerser over Castilië, León en Aragón –het huidige Spanje–, plus een aantal gebieden buiten Spanje: Sicilië, Napels, Portugal en de Habsburgse Nederlanden. Vanwege zijn huwelijk met Mary I koningin van Engeland –bloody Mary, omdat ze verantwoordelijk was voor de dood van veel protestanten–, was Filips II tussen 1554 en 1558, het jaar dat zijn echtgenote stierf, óók de –betwiste, Filips II sprak geen Engels– koning van Engeland.
Onder de Spaanse bevolking circuleerden grappen over de pelgrims en wonderen van de Apostel. Zoals die van een Romein die op bedevaart was gegaan om te vragen een zoon te krijgen en die bij zijn terugkeer zijn vrouw vond met een tweeling.
Bijna alle pelgrims uit het protestante noorden van Europa laten het afweten, maar die uit de zuidelijke katholieke landen blijven –zij het mondjesmaat– komen.
Door een besluit van Filips II in juni 1561 was Madrid de hoofdstad van Spanje geworden. Santiago de Compostela was ver weg en had nauwelijks economische banden met de rest van het Spaanse koninkrijk. De neergang zette door.
7.6 Legende of echt gebeurd?
In de 17e eeuw verliest het verhaal van de wonderbaarlijke boottocht van apostel Jacobus naar Galicië zijn charme. Bekende schrijvers twijfelen aan de echtheid ervan. Zoals Cervantes, die in zijn Don Quijote de spot drijft met de cavalerie van Santiago. Sommige religieuze ordes verzwakten de positie van Santiago nog meer door zich van hem af te keren. Spaanse Joachimieten van de orde van Joachim van Fiore, de Spirituele Franciscanen en de Ongeschoeide Karmelieten kregen het in 1618 bij koning Filips III en paus Paulus V voor elkaar dat in plaats van Santiago, Santa Teresa van Ávila (1515-1582) de patroonheilige van Spanje werd. Deze beslissing leidde tot acties van voor- en tegenstanders. Zoals Francisco de Quevedo die in 1628 ‘Uw zwaard voor Santiago’ schreef, gericht aan Filips IV. Karmeliet frater Gaspar de Santa María uit Granada zei dat als het lichaam van Sint Jacob niet in Galicië was begraven, hij niet te paard ten strijde kon trekken. Degenen die geloofden dat de donder werd veroorzaakt door het galopperende witte paard van Santiago werden bespot. Reden: Jacobus de Meerdere werd ook Boanerges, zoon van de donder genoemd. Zie Marcus 3,17. Maar de meerderheid van het Spaanse volk bleef het militaire imago van Santiago verkiezen boven de mystieke extase van Santa Teresa. Uiteindelijk zal paus Urbanus VIII het in 1627 aan de geestelijkheid en aan de Spaanse bevolking overlaten wie zij als patroonheilige kiezen. Tot op de dag van vandaag valt deze eer te beurt aan Santiago.
7.7 De Verlichting
In de 18e en 19e eeuw markeren de Verlichting en de Franse revolutie de komst van liberale regimes en van landbouwhervormingen. De onteigening van kerkelijke bezittingen verminderde de inkomsten die nodig zijn om pelgrims te voeden en om hen onderdak te bieden.
Ook de vooruitgang van de wetenschap leidde tot fundamentele kritiek op de belastingvoordelen en tradities betreffende de figuur Santiago. Dit alles leidde ertoe dat er op 25 juli 1867, op de jaarlijkse feestdag van Sint Jacob, slechts een paar dozijn pelgrims in de kathedraal van Santiago de Compostela aanwezig waren.
8. De katholieke kerk neemt maatregelen
Om het verval van de bedevaart in te dammen neemt de katholieke kerk op verschillende momenten ‘passende’ maatregelen, zoals het verhogen van de frequentie van Heilige Jaren. Van oorspronkelijk eens in de 100 jaar via eens in de 50 jaar naar eens in de 25 jaar.
Voor Santiago de Compostela is een besluit van paus Martinus V in 1428 erg belangrijk.
Het hield in dat het bedevaartsoord een Heilig Jaar[1] mag organiseren als de feestdag van haar heilige op een zondag valt. Een uitzondering want voor Rome, de belangrijkste Heilige Stad, geldt normaliter de termijn van eens per 25 jaar. Ook nu nog wordt in Santiago de Compostela het Año Jubilar georganiseerd. Recentelijk in 2016.
Het volgende Heilig Jaar is in 2021. Ze waren een belangrijk instrument om bedevaartgangers te lokken. Het instrument is nog steeds bijzonder doeltreffend.
Maar deze maatregelen hielpen maar beperkt. De afkeer tegen de handel in aflaten groeide. Ook sommige Franciscaanse predikers veroordeelden bedevaarten vanwege de vele gelegenheden om zonden te begaan. De terugkeer naar religieuze principes, kenmerk van de nieuwe spiritualiteit, stelde dat ‘veel pelgrimeren zelden leidt tot een heiliger leven’.
[1] In 1122 (1126) had paus Calixtus II besloten dat Santiago de Compostela een bijzonder bedevaartsoord is dat een Heilig Jaar mocht vieren als ook in Rome een Heilig Jaar werd gevierd. Het bisdom van Santiago de Compostela stelt echter dat paus Calixtus II al in 1122 bepaalde dat in jaren waarin 25 juli op een zondag valt een Heilig Jaar gevierd mag worden, in 1179 bevestigd in de bul ‘Regis Aeterni’ van paus Alexander III. Andere bronnen koppelen de bijzondere status van Santiago de Compostela aan een besluit van paus Alexander VI in 1492 bij gelegenheid van het einde van de reconquista met de val van Granada, hulde aan Santiago matamoros.
9. Hernieuwde belangstelling voor de camino
Eind 19e eeuw was de bedevaart naar Santiago de Compostela op sterven na dood. De relikwieën van Sint Jacob waren nog steeds kwijt en Santiago de Compostela lag in een arme uithoek van het land. Maar net als in andere delen van Spanje zoals Baskenland en Catalonië begint het nationalisme op te spelen.
In de 20e eeuw worden opnieuw bedevaarten georganiseerd onder verantwoordelijkheid van verschillende bisdommen. Maar de eerste Spaanse Republiek en de Spaanse burgeroorlog frustreren de Galicische wensen. Vazquez de Parga, een van de grootste Jacobusgeleerden, José María Lacarra en Juan Uria stellen dat de bedevaarten in de jaren ‘40 van de 20e eeuw zijn teruggelopen tot het ‘formaat van een briefkaart’.
De échte revival van de camino begint pas in de jaren ’90 van de vorige eeuw. Mogelijk is de plaatsing van de camino op de wereldergoedlijst van de Unesco in 1993 van doorslaggevend belang geweest. Maar daaraan voorafgaand zijn ook andere oorzaken aan te wijzen die bijdroegen een revival van de bedevaart.
9.1 De verloren relikwieën worden gevonden
Miguel Payá y Rico, bisschop van de kathedraal in Santiago de Compostela geeft opdracht tot restauratiewerkzaamheden aan de kerk. Op 28 januari 1879 wordt achter het hoofdaltaar een urn met menselijke resten gevonden. Op 8 juni 1884 verklaart paus Leo XIII in zijn bul ‘Deus Omnipotens’ dat de sinds 1590 zoek geraakte relikwieën van Santiago gevonden zijn. Hij excommuniceert iedereen die iets anders zegt. Inmiddels denkt de katholieke kerk hier anders over. Het Vaticaan spreekt niet meer over de graftombe van Sint Jacob maar over een memorial, gewijd aan deze heilige.
9.2 Nationale Feestdag op 25 juli
In 1919 roept de nationalistische organisatie Irmandades da Fala 25 juli (25 de Xullo), de naamdag van Santiago, uit tot nationale feestdag van Galicië. Gedurende de Franco-dictatuur (1939-1977) was deze feestdag verboden. Franco onderdrukte immers alles wat volgens hem niet Spaans nationalistisch was. Ook in Catalonië weten ze er alles van. Maar nadat Franco in 1977 van het toneel was verdwenen werd de feestdag midden jaren ’80 van de vorige eeuw geleidelijk aan in ere hersteld. Het hernieuwde nationalisme in Galicië en de verering van Santiago leidde er ook toe dat in 1981 Santiago de Compostela hoofdstad werd van de autonome regio Galicië. Ten koste van A Coruña (La Coruña) een andere stad in Galicië.
Nu is 25 juli in Galicië een uitbundig gevierde nationale feestdag, de Día Nacional de Galicia, in het bijzonder in de hoofdstad Santiago de Compostela. De festiviteiten beginnen al in de aanloop ernaar toe en duren in totaal 15 dagen. Tijdens de hoogmis op 25 juli in de kathedraal van Santiago de Compostela wordt door een vertegenwoordiger van het Spaanse koningshuis eer gebracht aan Sint Jacob. In 2013 werd de feestdag afgelast vanwege het grote spoorwegongeluk op de dag ervoor.
Omdat Santiago ook in tal van andere Spaanse kerken, dorpen en steden patroonheilige is, wordt 25 juli ook breed over geheel Spanje gevierd. Hij is bovendien patroon van heel Spanje en ook beschermheilige van de cavalerie van het Spaanse leger.
9.3 Oprichting van Genootschappen van Sint Jacob
Het zijn enkele priesters en geleerden die na de tweede wereldoorlog actie ondernemen om bedevaart te doen herleven door de oprichting van genootschappen met als slogan ‘Word vriend van de camino’.
In 1950 wordt in Parijs, ter gelegenheid van de duizendste verjaardag van de bedevaart van bisschop Godescalc van le-Puy-en-Velay, de Société des Amis de Saint-Jacques de Compostelle opgericht. Met als doel studie naar en voortzetting van de pelgrimstocht naar Santiago. In 1962 wordt in Estella het eerste Spaans/Baskische Caminogenootschap opgericht: Los Amigos del Camino de Santiago de Estella / Lizarrako Done Jakue Bidearen Lagunak. Met als doel kennis over de pelgrimsroute te verspreiden en erkenning te krijgen als Europees fenomeen van cultureel toerisme. De drie oprichters gaan op stap om de reis te maken. In 1965 nemen het Centro de Estudios Jacobeos en la Société Parisienne samen met andere geleerden deel aan het eerste internationale congres van Jacobus Studies.
Maar rond 1970 ontstaat een nieuwe crisis. Er worden andere evenementen georganiseerd, mensen hebben andere idealen en de publiciteit rond de camino neemt zowel in Spanje als in Frankrijk sterk af. Het Nederlands Genootschap van Sint Jacob wordt opgericht op 25 juli 1986, informeel al op 26 april 1986.
9.4 Elías Valiña Sampedro
Maar gelukkig is er de pastoor van O’Cebreiro, don Elías Valiña Sampredo (* 2-2-1929, † 11-12-1989). Hij studeert in 1965 af aan de universiteit van Salamanca met een proefschrift over de pelgrimsroute. En hij begint in 1984 de pelgrimsroute met gele pijlen te markeren. Politieagenten in de Pyreneeën die hem spreken vertellen dat hij –naar zijn zeggen– een invasie aan het voorbereiden was. Hij zal de huidige invasie van pelgrims echter niet meemaken. In 1989 overlijdt hij maar hij laat een groep trouwe medewerkers na.
In 1986 werken ongeveer twintig vrienden in verenigingen. De Camino Francés wordt opnieuw gemarkeerd en op internationale beurzen en tentoonstellingen gepresenteerd. Zoals in 1985 op de Europalia in Gent en in 1987 op het eerste internationale congres van de Asociaciones Jacobeas in Jaca.
9.5 Pauselijke bezoeken aan Santiago de Compostela
Paus Paulus II maakt tussen 31 oktober en 9 november 1982 een apostolische reis door Spanje ter gelegenheid van de 400e sterfdag van de heilige Teresa van Ávila. Op 9 november 1982 gaat hij voor in de ‘mis voor de bevolking van Europa’ in de kathedraal van Santiago de Compostela.
Tussen 19 en 21 augustus 1989 tijdens zijn pastoraal bezoek ter gelegenheid van de 4e Wereld Jongerendag bezoekt paus Paulus II o.a. Oviedo en Covadonga. Op 20 augustus houdt hij een toespraak in Santiago de Compostela ‘Wees niet bang om heilig te zijn!’
Deze reizen worden als pelgrimsreis gebracht en zullen velen geïnspireerd hebben het voorbeeld van de paus te volgen.
9.6 Erkenning van de Camino als Europees en wereldergoed
De Spaanse regering volgt de Franse overheid met een verzoek de camino tot cultureel Europees erfgoed te verklaren en te erkennen dat de camino heeft bijgedragen aan de eenwording van Europa.
In 1987 wordt de camino door de Raad van Europa tot eerste culturele route van Europa uitgeroepen. De Unesco volgt in 1993 met de plaatsing van de Spaanse camino’s op de Werelderfgoedlijst. De publiciteit die met deze erkenningen gepaard gaat stimuleren pelgrims een van de camino’s te lopen. De Camino Francés wordt het populairst omdat deze route wat gemakkelijker is dan de andere routes.
Bovendien investeren de regionale overheden in noord Spanje (uiteraard Galicië, maar bijv. ook Navarra doet mee) in het herstel van de verwaarloosde wandelpaden. In dit kader wordt o.a. de ‘weg met de bomen’ aangelegd. Onderdeel van de Camino Francés tussen Sahagún en Mansilla de las Mulas. Naast de asfaltweg wordt een grindpad aangelegd met een lange rij platanen die de pelgrim moet beschermen tegen de verzengende zon. Ook worden gemeentelijke pelgrimsherbergen gesticht. Lokale ondernemers volgen met particuliere pelgrimsherbergen, eenvoudige hostals, winkels en restaurantjes.
9.7 De compostela
Al in de Middeleeuwen hadden pelgrims die naar hun land terugkeerden behoefte aan een bewijs dan men de pelgrimstocht had afgelegd. Uiteraard gold dat voor degenen die de tocht als strafexpeditie hadden moeten maken. Maar ook om de gewilde aflaten te verkrijgen was bewijs nodig. Het tonen van de sint Jacobsschelp die gevonden werden aan de west Spaanse Atlantische kust was niet voldoende. Die schelpen waren immers ook elders te koop. In de 13e eeuw werden daarom ‘cartas probatorias’ uitgegeven. Deze documenten zijn de voorloper van de huidige compostela.
De hernieuwde aandacht voor de pelgrimage deed het bisdom van Santiago de Compostela in 1970 besluiten een oorkonde uit te geven aan degenen die de pelgrimstocht hadden voltooid. Ook werd hiermee een eind gemaakt aan de ontstane wildgroei van certificaten, uitgegeven door burgerlijke autoriteiten. Sinds 1982 wordt de oorkonde, de compostela, alleen door het bisdom van Santiago de Compostela uitgegeven. Met de introductie werden ook de spelregels voor de verkrijging ervan vastgesteld. Gemotoriseerde ondersteuning van de pelgrim tijdens de tocht is niet toegestaan. Men moet –tenminste– de laatste honderd km te voet of als ruiter hebben afgelegd. Of men moet de laatste tweehonderd km fietsen. Onderweg verzamelde stempels, twee per dag in het laatste deel, in een geldig pelgrimspaspoort dienen als bewijs.
In 2014 werd een nieuw ontwerp met een iets aangepaste tekst van de compostela geïntroduceerd.
9.8 De ontwikkeling van het aantal pelgrims vanaf 1970
Het aantal pelgrims stijgt van 68 pelgrims in 1970 tot 99.436 in het Heilige Jaar 1993. Het jaar* waarin de Xunta de Galicia (regering van Galicië) de camino gaat ondersteunen met de opening van albergues en het verharden van paden. De camino wordt tot ‘patrimonium van de mensheid’ verklaard. In 1994 komen 15.863 pelgrims aan en neemt mond-tot-mond reclame toe. Er verschijnen boeken, artikelen en verhalen.
De mobiliteit van jongeren en de toename van het aantal vitale gepensioneerden leiden tot een verdere groei van het aantal compostela’s dat in Santiago de Compostela wordt uitgereikt aan degenen die ten minste de laatste honderd km te voet of als ruiter hebben afgelegd, of de laatste tweehonderd km hebben gefietst.
9.9 Het aantal pelgrims explodeert
Het jaar 2000 wordt een keerpunt; elke zes jaar zal het aantal pelgrims verdubbelen. Ook al legt een groot aantal alleen de laatste 100 kilometer af en beginnen er in het laatste deel van de route herbergiers te stoppen die gedacht hadden gemakkelijk geld te verdienen aan de vele wandelaars. Er is een toename van het aantal pelgrims, van het aantal caminogenootschappen en van publicaties. Maar er komen ook meer zwendelaars en profiteurs die handig gebruik maken van het geld dat pelgrims meebrengen. Als het verschijnsel ‘schelmenstreken’ in de Middeleeuwen van toepassing was dan is het dat momenteel ook[1].
Naast de commerciële uitbaters van albergues doen gemeentelijke herbergiers en vrijwillige hospitaleros van over de hele wereld doen hun best om iedere pelgrim te helpen. Velen waarderen hen voor hun werk maar er zijn ook turigrinos[2] die op hen neerkijken. Deze turigrinos maken gebruik van de goede voorzieningen langs de Camino Francés om goedkoop op vakantie te gaan. Ze laten hun rommel achter en profiteren van het feit dat ze nergens op aangesproken kunnen worden; ze zijn vandaag hier en morgen elders. En inderdaad, het is ook mijn waarneming dat op de laatste 100 à 200 kilometer het aantal caminotoeristen sterk toeneemt. Sommigen maken er zeker een potje van. Het leidt regelmatig tot ergernis bij de ‘echte’ pelgrims.
De overheden van de regio’s waar de camino door loopt investeren in de aanloop naar het Heilig Jaar 2021 opnieuw flinke budgetten in het verbeteren van de (voorzieningen aan) de camino. Men gaat er blijkbaar vanuit dat het aantal pelgrims nog verder zal toenemen.
[1] Mijn Italiaanse brontekst stelt het wat overdreven voor maar van commercieel gebruik -commerciële uitbuiting zo u wilt- van het grote aantal pelgrims is zeker sprake.
[2] Turigrino is een samentrekking van de woorden turist en peregrino -toerist en pelgrim-, vergelijkbaar met bicigrino, de fietsende pelgrim.
Het geringe aantal, vaak Spartaanse, albergues rond 1970 is toegenomen tot meer dan 200 meestal goed geoutilleerde albergues, alleen al op de Camino Francés in 2014. De helft van de pelgrims zijn mensen jonger dan dertig jaar. Vaak stedelingen die gestudeerd hebben. Gevolgd door gepensioneerden die het hele jaar door komen. Maar ook mensen die ontslagen zijn of hersteld van een ernstige ziekte en kunstenaars. Een uitermate gemêleerd deels internationaal (50%) gezelschap. Ongeveer 10% van alle pelgrims reist per fiets. Het aantal georganiseerd reizende groepen met een all-inclusive-pakket neemt sterk toe.
De massale pelgrimage op de Camino Francés (172.000 pelgrims in 2015) beïnvloedt ook de andere routes. De Camino Portugués (43.000 pelgrims in 2015) is de tweede route geworden gerekend naar aantallen pelgrims. De Camino del Norte probeert problemen op te lossen met de locale bewegwijzering. De Camino Primitivo is kort en zwaar en wordt vooral in augustus gelopen. De Via de la Plata is een lange en vrij eenzame route vanuit Sevilla.
9.10 Niet iedereen is een echte pelgrim
Deze ontwikkeling leidt tot de vraag of iedereen die naar Santiago de Compostela gaat een echte pelgrim is. Een groeiend aantal reizigers is een gewone ‘caminante’ (wandelaar) of ‘ciclista’ (fietser) in plaats van ‘peregrino’ (wandelende pelgrim) of ‘bicigrino’ (fietsende pelgrim). Het pelgrimsbureau heeft op basis van wetenschappelijk onderzoek naar de motieven van pelgrims (el Libro Xacobeo, febr. 2014) gereageerd door de compostela, het gratis uitgegeven document dat bewijst dat de tocht naar Santiago de Compostela conform de regels is gemaakt, voor te behouden aan echte pelgrims. Aan degenen die primair uit religieuze motieven op weg gingen. Voor wie alleen om ‘culturele’ redenen op stap ging is er het ‘certificado de distancia’. Dit speciale document kost drie euro.
9.11 Wat maakt de Camino zo bijzonder?
De Camino Francés verschilt fysiek niet erg van andere langeafstandroutes, maar de sfeer is er wel totaal anders. Dat betreft vooral de gesprekken met de andere pelgrims, het met elkaar delen van ervaringen, de ontvangst in albergues, de lange uren in eenzaamheid met koude, wind en regen of in de brandende zon en de ontmoetingen met mensen die langs de route wonen. Deze sfeerimpressie geldt met name voor wandelaars. Fietsers hebben –meestal– wat minder ontmoetingen onderweg. En soms is fietsen enigszins gemakkelijker dan lopen. Maar desondanks, de camino geeft alle pelgrims heel bijzondere ervaringen.
Deze ervaringen geven sommige pelgrims ook een andere kijk op de wereld. Het is geen terugkeer naar de Middeleeuwen noch een manier om een nieuwe Tempelier te worden. Maar het is een kans om dingen te herontdekken die we in ons normale leven niet meer (bewust) waarderen:
- De stilte, het luisteren naar de geluiden van de natuur. Zelfs als er in gezelschap wordt gelopen er zijn momenten van stilte.
- De rust zonder haast, zonder de stress om als eerste aan te komen in een etappeplaats of op de eindstreep in Santiago de Compostela. Als u de tijd hebt is het verstandiger om rustig aan te doen en te genieten van de wandeling of fietstocht en van de landschappen waar u doorkomt.
- De besef der dingen, hetgeen een houding van respect inhoudt voor alles dat u omringt: mensen, natuur en kunst.
De motieven die vandaag gelden om de camino te lopen zijn niet hetzelfde als die in de Middeleeuwen. Maar ook nu zijn er veel redenen de camino te volgen. Net zoveel als er mensen zijn die het doen. De camino staat open voor iedereen.
Het is zoals in een gedicht uit de 13e eeuw staat:
‘De camino is er niet alleen voor katholieken maar ook voor heidenen.’
10. Verantwoording.
Voor deze tekst heb ik verschillende bronnen gebruikt. Bronnen die me ‘best wel’ betrouwbaar leken. Behalve verschillende internationale wikipedia-sites zijn mijn belangrijkste bronnen:
- De Italiaanse publicaties: http://www.camminando.eu/wordpress/breve-storia-del-pellegrinaggio-jacopeo/ en http://www.camminando.eu/wordpress/storia-della-citta-di-santiago-de-compostela/
- Een Franse tekst http://www.via-compostela.com/fr/histoire-du-pelerinage-saint-jacques-compostelle van februari 2016.
- De Nederlandstalige sites:
– http://www.nieuwsbronnen.com/tenbunderen/bedevaarten/bedevaartaflaten.html.
– http://prentencatechismus.org/about/aflaten-dat-is-toch-afgeschaft/
– http://www.kennislink.nl/publicaties/oorlog-is-mooi-voor-wie-hem-niet-kent. - De Spaanse sites:
– http://www.arteguias.com/camino-santiago-historia.htm
– http://caminodesantiagodcr.wordpress.com/2012/04/05/el-origen-de-la-tumba-del-apostol-santiago/.
De Italiaanse ‘pellegrinaggio-tekst’ (1) is mijn primaire tekst, mijn rode draad. Afbeeldingen komen uit zoveel mogelijk eigen bron maar ook van diverse internetsites. Gaandeweg, met voortschrijdend inzicht en op basis van vele andere sites, heb ik deze brontekst aangepast en uitgebreid. Zo gebruikte ik tekst (2) om witte vlekken in mijn brontekst te vullen. Een vertaling van de tekst op deze site staat in de bijlage hieronder.
De sites (3) bevatten informatie over het katholieke fenomeen ‘aflaat’. Mijn tekst over het verschijnsel Heilig Jaar is een samenvoeging van diverse sites.
Geschiedkundige publicaties over het begin van de reconquista, het ontstaan van de bedevaart naar Santiago de Compostela, maar ook over andere onderwerpen zijn lang niet alle eenduidig. Bijvoorbeeld, van de legende van de wonderbaarlijke terugkeer van Sint Jacob naar Spanje en van hoe en waar het graf van Sint Jacob is gevonden bestaan diverse varianten. Ook wordt beweerd dat Sint Jacob nooit in Spanje geweest.
Kortom, op het internet is een grote diversiteit aan teksten gerelateerd aan de camino te vinden.
Er zijn dus sites te vinden die een verhaal vertellen dat nogal afwijkt van wat ik hierboven heb geschreven.
Ik combineerde verschillende bronnen, maakte keuzes, nam sommige varianten op in mijn tekst en voegde een inleiding toe die de figuur Santiago plaatst in de context van de reconquista. Veel jaartallen, namen en (vermeende) feiten zijn gecheckt op andere sites. Ook dat leidde tot aanpassing van de primaire tekst of tot het met maken van keuzes. Het kan dus zijn dat u ‘fouten’ ontdekt. Ter illustratie: aan het onderwerp ‘de Slag bij Clavijo, realiteit of mythe’ werd in 2012 in Madrid nog een conferentie gewijd.
Dit alles is geen waterdichte garantie voor de betrouwbaarheid van bovenstaande tekst.
Deze tekst wordt niet gedomineerd door de katholieke visie op de geschiedenis van de bedevaart. Ik koos ervoor ook andere bronnen mee te nemen zodat bijv. misstanden en de interacties tussen staatkundige en kerkelijke overheden worden belicht. Aan u de keuze er al dan niet in mee te gaan.
Mijn persoonlijke conclusie is dat voor het ontstaan van de bedevaart de beslissingen van zowel bisschop Teodomiro als van koning Alfonso II cruciaal zijn geweest. Met name de beslissing om de figuur Santiago matamoros te creëren, een te vereren christelijke held, lichtend voorbeeld in de herovering van Spanje op de moren. In de meer religieus getinte teksten over de camino komt dit punt niet of nauwelijks aan de orde.
Het botst wat met de figuur Santiago als een heilige martelaar. Maar mij lijkt het goed mogelijk dat het, in het belang van de reconquista, zo is gegaan. Op de camino, maar ook elders in Spanje, ziet u afbeeldingen van of verwijzingen naar Santiago in zijn rol als Santiago matamoros. Ook speelt de economische impact van bedevaarten. Kerk en Staat vonden (en vinden) elkaar in gemeenschappelijke belangen.
Ook blijkt dat het voortbestaan van de camino aan een zijden draadje heeft gehangen. Mede door toedoen van don Elías Valiña Sampredo is dat voorkomen. Als eerbetoon aan hem zijn enkele gedenkstenen en een borstbeeld rechts naast het kerkje van O’Cebreiro geplaatst. Hij ligt links vooraan in deze kerk begraven. Breng hem een pelgrimsgroet.
Mat Knaapen, 28 oktober 2016.
Herziene versie van mijn publicatie uit juli 2014.
Reacties kunt U sturen naar: Sanxacobeo@hotmail.nl
Bijlage
Samenvatting van geschiedenis en achtergronden van de camino.
Onderstaande, door mij uit het Engels vertaalde tekst, vond ik op http://www.via-compostela.com/en/history-pilgrimage, vertelt in ’t kort de geschiedenis van de camino. Deze bronsite is van Chamina Voyages, een Frans bedrijf gespecialiseerd in langeafstandwandeltochten.
De historische context van de ontdekking
Na de invasie van moslims in 711 stond het huidige Noord-Spanje onder het gezag van gouverneur Munuza.
Hij verplichtte de visigotische landheren van Asturië die zich de bergen hadden teruggetrokken belasting (jaraï en yizia) te betalen opdat ze in hun gebieden konden blijven wonen. De landheren van Asturië, met edelman Pelayo als hun leider, kwamen in opstand en weigerden nog langer belasting te betalen. Met vanuit Córdoba aangevoerde versterkingen begon Munuza de strijd tegen de christelijke opstandelingen. In 722 vond een grote veldslag plaats bij Covadonga in de Picos de Europa. De christelijke landheren wonnen. Legendes vertellen dat zelfs de Maagd Maria bijdroeg aan deze overwinning, die wordt gezien als het begin van de ‘reconquista’, de herovering.
Daarna lieten de moslims het gebied met rust; het kleine koninkrijk Asturië kwam tot ontwikkeling. Vervolgens breidde het zich naar het zuiden uit. In deze beginperiode van de herovering was Alfonso II de Kuise een van de belangrijkste koningen van Asturië. Bijna vijftig jaar, tussen 791 en 842, heerste hij. Een periode waarin hij het verzet tegen de moslims in het zuidelijke Al-Andalus consolideerde. Hij verhief Oviedo tot hoofdstad en hij liet er veel kerken en paleizen bouwen. Tijdens zijn koningschap werd de tombe van apostel Jacobus ontdekt.
De ontdekking
De ontdekking van de tombe van Sint Jacob is zoals veel verhalen over het leven en de dood van de apostel meer een echo van legendes en tradities dan een op feiten gebaseerde geschiedenis.
Rond 813 vertelde kluizenaar Pelayo (of Paio) aan bisschop Theodomiro van Iria Flavia (nu Padrón) dat hij door een ster werd geleid naar een onbewoonde berg waar hij mysterieuze lichten zag en engelengezang hoorde. Sommige parochianen van de kerk nabij Solovio bevestigden dat ook zij deze lichten hadden gezien. Theodomiro, die geloofde in een mogelijk wonder, besloot met Pelayo mee te gaan om het fenomeen zelf te kunnen zien. Na drie dagen vasten gingen ze naar de locatie en ze vonden een mausoleum. Daarin lag een onthoofd lichaam; het hoofd lag onder een arm van het lijk. De bisschop herkende het lijk als zijnde Sint Jacob en beschouwde de ontdekking als een goddelijk teken. Er werden twee andere lijken gevonden die geïdentificeerd werden als zijnde Athanasius en Theodore, leerlingen van Sint Jacob die het lijk van deze apostel na zijn dood hadden overgebracht naar Galicië.
Theodomiro vertelde de miraculeuze ontdekking aan koning Alfonso die de vindlocatie bezocht en vervolgens opdracht gaf om een kerk te bouwen op dit ‘compositum, supra corpus apostoli’ (kerkhof boven het lichaam van de apostel). Alfonso zorgde voor het geld en gaf privileges aan het heiligdom. De eerste kapel, waarvan de fundering tijdens opgravingen is gevonden, werd na verloop van tijd de grote kathedraal van Santiago de Compostela.
De huidige naam van deze locatie, Compostela, is onderwerp van debat. Sommigen zeggen dat de naam is afgeleid van ‘San Tiago van het Compositum’, anderen denken dat de naam is afgeleid van ‘campus stellae’, sterrenveld, verwijzend naar het mysterieuze licht dat de ontdekkers van het graf gidste.
Theodomiro verplaatste zijn bisschopszetel naar Santiago de Compostela waar hij zelf werd begraven. Zijn grafsteen is door archeologen gevonden.
Ook keizer Karel de Grote was bekend met de gebeurtenissen. Er werden geruchten verspreid dat de keizer zelf verantwoordelijk was voor de ontdekking van het graf van Sint Jacob. Zo belangrijk vond men deze ontdekking in die tijd. Archeologische opgravingen bevestigen de aanwezigheid van een oude necropolis en van een militair fort, een Romeins castrum, mogelijk van Keltische oorsprong, dat lange tijd in gebruik is geweest door verschillende religies en bevolkingsgroepen.
Er zijn geen antropologische onderzoeken uitgevoerd naar de menselijke resten gevonden onder de huidige kathedraal. Het is dus onmogelijk te weten aan wie deze resten toebehoorden. Vanuit wetenschappelijk en historisch perspectief gezien is het echter zeer onwaarschijnlijk (zo niet onmogelijk) dat Sint Jacob er begraven lag.
Twee recente pausen gebruikten daarom niet meer de woorden ‘tombe’ of ‘relieken’ (verwijzingen naar een graf), maar gaven de voorkeur aan termen zoals ‘memorial van Sint Jacob’, daarmee aangevend dat de kathedraal van Santiago de Compostela ‘is verbonden met de herinnering aan Sint Jacob.’
De relieken in de middeleeuwen, inspiratie voor pelgrimages
Het aanbidden van relieken is sinds het vroege christendom een inspiratiebron voor veel pelgrimages, groot en klein. Stoffelijke overschotten van heiligen (als geheel of in delen), maar ook kleding, bloed, martelwerktuigen, kortom alles wat met de heilige in contact is geweest, zijn object van verering. Vaak worden er miraculeuze eigenschappen aan toegeschreven, heilzaam voor lichaam en ziel. Na een lange vrome reis kwamen pelgrims dicht bij overblijfselen die direct verbonden waren met een heilige. Dat bood hen bescherming tegen het Kwaad, de duivel en verdoemenis.
De eerste basilieken zijn gebouwd boven crypten waar martelaren van de christenvervolging waren begraven.
Ook werden relieken in het altaar van kerken bijgezet waardoor de kerk geheiligd werd. Prestigieuze kerken en kloosters hebben grote verzamelingen relieken die grote aantrekkingskracht uitoefenen op gelovigen. Sommige wegen die kerken en kloosters verbonden werden daardoor pelgrimsroutes. In deze context is het duidelijk dat de ontdekking van de relieken van Sint Jacob, discipel van Jezus die volgens de overlevering in Spanje het evangelie verkondigde, een ingrijpende gebeurtenis was die in de middeleeuwen veel Europese christenen inspireerde.
Er is ook een andere theorie
De ‘camino de Santiago’, het pad van Sint Jacob in Spanje is oost-west georiënteerd. Het pad volgt de Melkweg en staat daarom ook bekend als ‘camino de las estrellas’, de sterrenweg. Niet ver van het (veronderstelde) graf van de apostel ligt de grillige kust van Kaap Finisterre, Finis Terrae, het einde van de wereld. Hier is volgens de overlevering de boot met het lichaam van Sint Jacob gestrand. Een plek die voor sommigen het échte eindpunt van de camino is.
Deze plek werd ook al in de middeleeuwen druk bezocht door pelgrims die hun weg vanuit Santiago voortzetten.
Een hospice voor pelgrims, in 1489 gesticht door priester Alonso García, stond tegenover de kapel van Santa María das Areas, daterend uit eind 12e eeuw. Kaap Finisterre wordt al sinds de oudheid beschouwd als een magische plek en trok de aandacht van Grieks-Romeinse historici en geografen. De Romeinen zouden op deze plek een heiligdom voor de zon (Ara Solis) hebben gevonden, gebouwd door volkeren die deze streek vóór hen bewoonden.
Was Kaap Finisterre al een pelgrimsoord vóór het begin van het christendom? Het is erg waarschijnlijk.
Zou het christendom dit heilig pelgrimsoord opgenomen hebben in de eigen christelijke geloofsleer? Kan de camino de Santiago de christelijke versie zijn van een veel oudere pelgrimage, de camino de las estrellas, de sterrenweg?
Er zullen altijd twijfels blijven bestaan.
Sint Jacob tegen de islam
Het aanzien dat de aanwezigheid van de relieken van Sint Jacob opleverde hielp de koningen van Asturië hun positie ten opzichte van Al-Andalus te verstevigen en hun strijd tegen de islam in Europa te populariseren. Koning Alfonso II en zijn opvolgers verhieven apostel Jacobus tot symbool van hun strijd tegen de islam. In 859 verkondigde koning Ordoño van Asturië dat hij de slag bij Clavijo tegen de moslims had gewonnen door de steun van Sint Jacob, die als Santiago matamoros op het strijdtoneel verschenen was. De hulp van Sint Jacob in deze slag maakten hem patroon van de herovering (reconquista) van Spanje. Het beeld van Santiago, als strijder gezeten op een paard met een zwaard in zijn hand, verspreidde zich over het gehele christelijke gebied in Spanje.
Het is nauwelijks te ontkennen dat de ontdekking van de relieken christelijke koningen, die de ambitie hadden hun gebied uit te breiden, uitstekend van pas kwam. Het gaf hen mogelijkheden om vanuit hun gebieden in de Noord-Spaanse bergen, land te veroveren in de vruchtbare vlakten ten zuiden ervan. En dat is zeker geen toeval.
De roem van het nieuwe heiligdom groeide snel. In 899 vergrootte Koning Alfonso III de kathedraal, die in 997 werd verwoest door moslims onder leiding van Al-Mansur de Grote uit Córdoba. Om onduidelijke redenen liet hij de relieken ongemoeid. De legende vertelt dat christelijke gevangen gedwongen werden om de klokken van de kathedraal naar Córdoba te brengen. Twee en een halve eeuw later toen koning Ferdinand III deze staf had veroverd, werden de klokken door moslimgevangenen teruggebracht naar Santiago. Rond het jaar 1000 herbouwde bisschop Pedro de Mezonzo de kathedraal, die in de 11e en 12e eeuw in verschillende stappen verder werd uitgebreid.
De pelgrimages
In 950 ondernam Godescalc, bisschop van Le Puy (en Velay), een pelgrimstocht naar het graf van Sint Jacob.
Hij wordt beschouwd als de eerste gedocumenteerde pelgrim die een van de belangrijkste Europese pelgrimsroutes uitzette: de route van Le Puy naar Santiago de Compostela. Dit hielp deze stad een positie te verwerven onder de belangrijkste christelijke bedevaartsoorden.
Tijdens de 11e eeuw nam het aantal pelgrims toe, gestimuleerd door de katholieke geestelijkheid. En doordat edelen en koningen geld gaven voor de bouw van herbergen, belangrijke plaatsen voor pelgrims waar zij zowel materiële als geestelijke ondersteuning konden krijgen. Deze herbergen werden vaak gebouwd op strategische locaties om de stroom pelgrims, gezien politieke en economische belangen, in goede banen te leiden. Zo bouwde bijvoorbeeld koning Sancho Ramirez van Aragón in de 11e eeuw op de col du Somport het ziekenhuis Santa Cristina (Unum Tribus Mundi, een van de drie belangrijkste ter wereld) om pelgrims op weg naar Jaca te faciliteren. Jaca was toen sinds kort de hoofdstad van zijn koninkrijk en werd daardoor een belangrijk commercieel en spiritueel centrum.
Ook vanuit het ziekenhuis in Roncesvalles leidde de weg pelgrims direct naar Pamplona, hoofdstad van Navarra. Naast ziekenhuizen werden bruggen (zeer belangrijk op de weg naar Santiago), kapellen, kerken en andersoortige infrastructuur gebouwd.
Samen met Rome en Jeruzalem werd Santiago de Compostela een van de drie grootste christelijke pelgrimsoorden in de wereld. De stad veroverde snel de nummer één positie. In 1033, duizend jaar na de geboorte van Christus, ging een grote stroom pelgrims naar Jeruzalem. Maar dit momentum werd verstoord door de islamitische invasies van het Heilige Land, waardoor pelgrimeren naar Jeruzalem moeilijk en gevaarlijk werd. Zelfs de kruistochten konden hierin geen verandering brengen. Pelgrims weken uit naar minder verre en vooral minder gevaarlijke bedevaartsoorden zoals Santiago de Compostela.
In 1120 verklaarde paus Calixtus II elk jaar waarin de naamdag van Sint Jacob (25 juli) op een zondag viel tot Heilig Jaar (Jacobus Jaar). Pelgrims die de bedevaart naar Santiago voltooien krijgen in dat jaar een volledige aflaat.
Hen worden alle zonden vergeven zodat de gelovige aan het eind van zijn leven direct naar de hemel gaat.
Paus Alexander III bevestigde dit voorrecht in 1197. Omdat het Jacobus Jaar gemiddeld elke zes jaar wordt gehouden en het Jubeljaar in Rome (dat ook recht geeft op een volledige aflaat) maar eens per 25 jaar, is het succes van de bedevaart naar Galicië goed verklaarbaar.
Rond 1140 schreef Aymeric Picaud voor pelgrims die naar Santiago de Compostela gingen het ‘Liber Sancti Jacobi’, een boek dat als de eerste reisgids wordt beschouwd. Het boek is een gedetailleerde beschrijving van de camino, de steden en dorpen langs de route en de kenmerken van de inwoners van het gebied. Het beschrijft de gevaren, de afstanden tussen de dorpen, de bezienswaardigheden en spirituele centra, de (goede en slechte) herbergen, de rivieren, et cetera. Ook bevat het boek een gedetailleerde beschrijving van Santiago de Compostela, haar relieken en monumenten. De route is opgeknipt in 13 etappes, ieder verdeeld over een aantal dagen, op basis van een etappe-afstand van rond de 35 kilometer voor wandelaars of twee keer deze afstand voor ruiters. Later werd dit boek door monniken van Cluny toegeschreven aan paus Calixtus II, reden waarom het bekend staat als de Codex Calixtinus.
De 12e eeuw was de gouden eeuw van de pelgrimages naar Santiago de Compostela. Tienduizenden (misschien wel honderdduizenden) gelovigen volgden elk jaar de route. De welgestelden als ruiter, armere pelgrims gingen te voet. Ze hadden een kalebas met water bij zich ze gebruikten hun wandelstok als hulp bij het lopen en als wapen tegen bandieten. Stok en kalebas groeiden uit tot pelgrimssymbolen, attributen van eer die wandelaars met trots droegen bij hun terugkeer, als bewijs van hun reis. Natuurlijk waren ’t niet alleen vrome mannen en vrouwen die de route aflegden. Ook andere types waren present: dieven, opportunisten, oplichters en hoeren. Soms was het toegestaan een celstraf om te zetten in een pelgrimage. Maar ook konden rijke mensen een pelgrim betalen voor het voltooien van de pelgrimstocht, waarna de verdiende aflaten toevielen aan degene die betaald had.
Het verval van de pelgrimage
In de 14e eeuw begon het verval van de pelgrimage naar Santiago de Compostela. Hoofdzakelijk als gevolg van de pest die Europa teisterde, maar ook misoogsten die tot hongersnood leidden. Bovendien moesten de christelijke koninkrijken in Spanje hun aandacht verleggen naar het zuiden. Naar Andalusië waar moslims, die het noordelijke gebied hadden verlaten, nog actief waren.
Tweehonderd jaar later kritiseerde Luther de pelgrimage openlijk. Hij veroordeelde die met de woorden “we weten niet of Sint Jacob er begraven ligt. Of een hond of een dood paard. Ga er niet heen!” Het succes van Luther in vele Europese gebieden was een nekslag voor de pelgrimage naar Santiago de Compostela.
En toen verdwenen de relieken van Sint Jacob. Rond 1590 dreigde de Engelse kaper Francis Drake kathedraal en stad te vernietigen en de relieken buit te maken. Bisschop Juan de Sanclemente van Santiago de Compostela besloot de relieken te verbergen. Omdat hij niemand vertelde wáár hij ze verborgen had ontstond bij zijn dood een probleem.
Gedurende de daaropvolgende eeuwen zette het verval door. Uit kronieken blijkt dat op 25 juli 1867, de naamdag van Sint Jacob, slechts een paar dozijn pelgrims bij het graf van de apostel aankwamen.
De herontdekking van de relieken en de wedergeboorte van de camino
Toen Miguel Paya y Rico bisschop was van Santiago de Compostela werden restauratiewerkzaamheden aan de kathedraal uitgevoerd. Op 28 januari 1879 vonden arbeiders achter het hoofdaltaar een kluis met daarin menselijke resten. De bisschop stelde onmiddellijk vast dat dit de resten van Sint Jacob waren, verborgen door zijn voorganger. Hij zond de resten naar de universiteit van Santiago de Compostela voor verder onderzoek. De conclusie (begrijpelijk, maar mogelijk wat patriottisch) was dat het inderdaad de verborgen relieken van Sint Jacob waren.
Paus Leo XIII verklaarde in zijn bul ‘Deo Omnipotents’ dat de relieken gevonden waren. De revival van de pelgrimage begon. Maar pas in de laatste decennia van de 20e eeuw kreeg de camino een populariteit die sinds de Middel-eeuwen niet meer was voorgekomen. Voor sommigen was de pelgrimage een zoektocht naar spiritualiteit, voor anderen bood het de mogelijkheid een lange voettocht te maken en weer anderen waren geïnteresseerd in de rijke cultuur en architectuur langs de route. De regio’s waar de route doorheen voerde startten promotiecampagnes die een sneeuwbaleffect op gang brachten. Het besluit (in 1993) van de UNESCO om de Camino de Santiago op de Werelderfgoedlijst te plaatsen completeerde de wedergeboorte van deze pelgrimstocht.
Gonzalo Lopez Vertaling uit het Engels: Mat Knaapen